Typhoon te Oostmoer

Die septemberdagen van 1944 reden terugtrekkende Duitse troepen doorheen het Meetjesland. De geallieerde luchtstrijdkrachten probeerden hen het leven zuur te maken met grondaanvallen. Een veelgebruikt toestel hiervoor was de Hawker Typhoon. Op de middag van 8 september, om 12.40 uur, vertrok Squadron Leader Gray DFC aan het hoofd van zijn 182 Squadron om vijandelijke troepen aan te vallen. Volgens Britse opgave was het ten zuidwesten van Aalter dat ze een paardenkolonne bemerkten. Gray had al meteen door dat ze onder vuur genomen werden door vier 88mm Flakkanonnen. Hij viel de positie langs achter aan en legde die alvast het zwijgen op. De aanval zelf gebeurde op “nought feet”, op “nul voet” hoogte, wat overeenkomt dat de Typhoons over de grond scheerden en vervolgens met hun kanonnen naar de Duitsers vuurden.

Warrant Officer Thomas Coburn was een van hen. Eigenlijk was deze jonge Australiër een architect, toen hij in 1940 opgeroepen werd. Na zijn training in Rhodesië werd hij ingezet op het Noord-Afrikaanse front. Nadien werd Thomas overgeplaatst naar de Typhoons. Hij vloog boven Normandië en nam deel aan de bevrijding van Frankrijk.

Wat er precies gebeurde tussen die scheervluchtaanval en zijn dood hebben we niet kunnen achterhalen. Waarschijnlijk werd hij getroffen door de Flak en vloog hij nog een heel eind verder, tot bij Waarschoot. Door een vreemd toeval was het op enkele honderden meter van waar de Belg Michel de Hepcée in de grond verdween, dat het lot Thomas Coburn in de steek liet. Ook hier was onze vriend Aimé Buysse, die vlakbij die Bevende Hazelaar woonde, de getuige :

“Het gebeurde aan de andere kant van het Meistraatje dat het vliegtuig uit elkaar spatte. De motor rolde een heel eind over de akker. Het lichaam van de piloot lag te midden van de wrakstukken. Overal lag munitie in het rond gestrooid.”

Het lijkt dat Thomas Coburn met zijn Typhoon EK289 in een lage hoek tegen de aarde vloog. De Australiër had geen schijn van kans.

De familie aan de andere kant van de aardbol kreeg kort daarop bericht dat hun zoon vermist was. Maar zijn dood werd pas bevestigd in april 1946, haast anderhalf jaar later. Want de RAF wist tot dan niets over zijn graf.

Het was pas toen de Missing, Research and Enquiry Service (MRES) van de RAF – een eenheid die zich jarenlang bezig hield met het lokaliseren van vliegersgraven en het identificeren van de lichamen - in Eeklo langs kwam, dat het lichaam van Coburn teruggevonden werd. Het Brits team contacteerde de lokale Rijkswachtbrigade “die ons wees op een vliegtuig dat in Oostmoer was neergestort op 8 september 1944, en waarvan de piloot die omgekomen was, begraven werd in het veld van de landbouwer.” aldus een schrijven van de MRES aan vader en moeder Coburn.

“De officier trok dan naar Oostmoer waar bleek dat alle bewoners op de hoogte waren van het graf. Een van hen vergezelde de officier naar de plaats  en hij vond er een kruis met daarop de naam van uw zoon en de datum van zijn overlijden. Aan de potten met bloemen die er rond stonden was het duidelijk dat het graf regelmatig bezocht werd.”

De Typhoonvlieger werd enkele maanden later opgegraven en vond uiteindelijk op 7 juni 1946 zijn laatste rustplaats op het Antwerpse Schoonselhof.

De Napier Sabre

Het was tijdens de voorstelling van het boek “Vleugels boven het Meetjesland” op de Urselse Wings & Wheels-meeting dat BAHAAT benaderd werd door Luc Rijckaert, een fanaat van oude auto’s, met een voorliefde
voor oude sportwagens. Ook hij schuimt graag rommelmarkten en beurzen af op zoek naar stukken voor zijn lievelingen. Maar één verhaal intrigeerde hem al lang: iemand uit het dorp Lovendegem zou al lang een vliegtuigmotor in zijn werkhuis liggen hebben, een motor afkomstig van een crash uit de streek. Luc hoopte het antwoord in het boek te vinden, en maar al te graag wilden we hem hierbij helpen.

Onze correspondent wist de motor terug te vinden in de bijzondere verzameling van Walter Niville, ook een oldtimerliefhebber. Gewapend met een fototoestel drong Luc zijn atelier binnen, en hij nam enkele foto’s van het motorblok. Luc is zelf erg vertrouwd met motoren, maar toen hij deze foto’s naar ons mailde, voegde hij er meteen aan toe dat hij van de techniek van deze motor, geen yota begreep.
En dat hoefde niet te verbazen. Vooreerst was de motor vrijwel helemaal gedemonteerd. De grootste delen waren niet één, maar twee blokken waarin telkens twaalf cilinders zaten. En in tientallen blikken, bakken
en dozen vond hij de andere stukken : bouten, moeren, en nog meer ijzerwerk. Walter vertelde hem dat de vorige eigenaar, de lokale dorpssmid, die motor in de buurt gevonden had aan het eind van de oorlog, die met een karretje naar zijn atelier gesleurd had, en zich de volgende halve eeuw ledig gehouden had met het hele ding langzaam uit elkaar te schroeven. Zo stonden er nu nog twee blokken, een tiental merkwaardige uitlaten, en de dozen met “wisselstukken”. Jammer genoeg ontbrak de krukas. Maar dat het geen Merlin-motor was, dat wist Luc ook al, want die motoren worden ook nog door autoliefhebbers gebruikt. Maar aan dit bouwsel wist hij kop nog staart te krijgen, mede door de vreemde constructie van 24 cilinders en twee aparte blokken.
Na een grondige studie van Lucs foto’s wisten wij wel deze motor te identificeren : een Napier Sabre, zoals die gebruikt werd in de Typhoon. Door dat grote aantal cilinders – eigenlijk werden twee motorblokken
aan mekaar gezet waardoor die een H-vorm kreeg – werd een fenomenale power van 3500 paardekracht getoverd, goed voor een verschrikkelijk lawaai.

Bovendien pasten de ingenieurs van Napier de sleevevalve toe, een principe dat eigenlijk de slimmerds van het concurrerende Bristol hadden uitgetekend. Deze “schuiven” zorgden voor een veel “rustiger” verloop
van cilinders en zuigers, waardoor het technisch mogelijk werd zoveel cilinders in één motorblok te verwerken. Het was pas na intense druk van het Air Ministry dat Bristol de toestemming gaf zijn uitvinding aan Napier te lenen. Sleeve-valves-motoren hadden als nadeel dat ze tijdens het productieproces erg precies moeten opgevolgd worden, want de kleinste fabricagefout kon fatale gevolgen hebben.
Het duurde niet lang of we waren bij Walter te gast om dit bijzondere stuk techniek te bestuderen. Zelf wist de man er niet zoveel mee aan te vangen, en vrijwel meteen vond ook hij dat deze Sabre eerder in een
museum thuishoorde. Walter verzamelde ook oude radio’s, en toen onze medewerker Eric Vormezeele voorstelde om enkele van die lampen-toestellen uit zijn werkhuis als ruilmiddel te gebruiken, was de deal
met Walter snel rond.

Waarschijnlijk had de smid van het naburig dorpje Lovendegem zijn oog laten vallen op de Sabre die uiteindelijk in de gracht gerold was bij de crash in het nabijgelegen Oostmoer, en waar niemand meer naar omkeek. Jarenlang demonteerde hij de motor, tot hij die een tiental jaar terug voor het bedrag van 500 Frank (12.5 € !) verkocht aan Walter, die hem uiteindelijk, in 2007, aan BAHAAT schonk.
De motor werd gerestaureerd, mede met financiële steun van het Forum voor Erfgoedverenigingen en staat nu te kijk en de BAHAAT Collection van het For Freedom Museum te Knokke.

Cynrik De Decker

 

Datum: 
08/09/1944
Toestel: 
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Personalia: 
Coburn Thomas
Locatie
Meistraatje
Waarschoot
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik: Vleugels boven het Meetjesland, De Eecloonaer, Eeklo, 2008
Correspondentie februari 1994 met David Coburn, broer van Thomas.