Typhoon te Loenhout

Het zal spijtig genoeg minder vaak gaan voorkomen dat wij, meer dan zestig jaar na de feiten, veteranen uit de Tweede Wereldoorlog kunnen ontmoeten. Op 30 april 2006 kregen wij het bijzondere bezoek van George Deas, voormalig piloot bij de Britse Royal Air Force op Hawker Typhoon jachtbommenwerper. In 1944 stortte hij neer in België en zat vervolgens 38 dagen lang ondergedoken in de frontstreek en ontsnapte aldus aan gevangenname door de Duitsers. En of hij ons veel kon vertellen!

George Deas (° 1921 Glasgow) groeide op in Schotland en studeerde mechanica. Zoals voorzien begon zijn carrière op een scheepswerf aan de Clyde, maar hij stapte over naar de politie. Een jaar later wilde hij een actievere bijdrage leveren aan de oorlog tegen Duitsland. Toen hij op een dag met ziekteverlof was liep hij een rekruteringskantoor van de RAF binnen en meldde zich aan als vrijwilliger.  In de loop van 1942 werd hij opgeroepen voor een opleiding tot piloot. Deze scholing vond grotendeels plaats in de USA: eerst in de Initial Training Wing  op Avenger Field, Sweetwater, Texas en daarna de nr. 3 British Flying Training School in Miami (niet in Florida maar in Oklahoma) . Op de dag dat George zijn vleugels kreeg werd hij ook tot officier gepromoveerd. Die bevordering kwam niet automatisch, slechts tien van de veertig kandidaten kwamen hiervoor in aanmerking, de anderen werden sergeant. Niet dat dit veel verschil ging uitmaken in de verstandhouding tussen de rangen; het ging er in de RAF immers losser aan toe dan in het leger. Er werden doorgaans geen opmerkingen gemaakt over het niet dragen van een das of openstaande knopen van het vest. De opleiding ging na de terugkeer in het Verenigd Koninkrijk nog verder en duurde in het geheel ongeveer één jaar en drie maanden.

Actieve dienst

Het was de gewoonte dat de pas afgestudeerden een aantal weken vrijaf kregen. George trouwde tijdens dat verlof in december 1943 met zijn verloofde, die ook  in actieve dienst was in de Women’s Auxiliary Air Force bij een luchtafweerbatterij. Echter het beslissende jaar 1944 stond voor de deur en de RAF werd op volle sterkte gebracht om het luchtoverwicht boven het bezette vasteland te veroveren. Na slechts drie dagen verlof werd hij teruggeroepen om zich te melden bij zijn eerste actieve eenheid: het 164 Argentina-British Squadron. De benaming was ter erkenning van de manschappen van Argentijnse afkomst die erin dienden en de steun die de RAF vanwege dat land mocht ontvangen. Squadron Leader Ian Waddy voerde het bevel over de met kenletters FJ gemarkeerde vliegtuigen. Zij waren ingedeeld bij de 2nd Tactical Air Force, 84 Group, 136 Wing. In die hoedanigheid waren zij bestemd om bij de toekomstige invasie de grondtroepen te gaan ondersteunen.

Operationeel

George vloog zijn eerste gevechtsopdrachten van op de basis Peterhead met Hawker Hurricane jachtvliegtuigen. Dit waren zgn. ‘Channel stops’: alle Duitse scheepvaart in het Kanaal verhinderen. Daarvoor gebruikten ze de 20 mm boordkanonnen. George herinnert zich niet het gebruik van raketten in die periode. De Supermarine Spitfire, die elders schitterende diensten bewees, bleek niet geschikt om uit te rusten met lucht-grond raketten aan de vleugels. Die kwamen wel in gebruik toen het squadron  in maart 1944 omschakelde op Hawker Typhoon IB. Over die wissel zegt George: “Die omscholing was eigenlijk nogal speciaal.  Het waren eenzitters en dus was er geen plaats voor een instructeur. We kregen wat uitleg over de veranderingen en dat was het dan. Klim maar in de cockpit en probeer maar. Er werd gewaarschuwd voor de veel sterkere motor (met 2180 pk  tweemaal zoveel als de Hurricane) en het hoge koppel van de schroef waartegen sterk voetenstuur moest gegeven worden. Al bij al viel het nog mee. De Typhoon was sterk en het snelste toestel dat we hadden, maar hij was niet opgewassen tegen de Messerschmitt 109 of  Focke-Wulf 190 (op grote hoogte n.v.d.s.). Het was wel een uitstekend toestel voor aanvallen op gronddoelen en we werden dan ook in die ‘low attack’ rol getraind. Soms haalden we in duikvluchten wel eens 500 mph, wat zeker boven de officieel toegelaten snelheid was. We haalden er echt het uiterste uit en de krachten op het frame moeten zeer groot geweest zijn. We moesten ook leren om tegen zo’n grote snelheid op tijd terug op te trekken. Er waren veel ongevallen. Ik maakte eens een oefenaanval op ons vliegveld samen met een wingman die schuin achter mij vloog. Toen ik na de duikvlucht optrok, zag ik mijn maat nergens meer. Eenmaal geland vertelde het grondpersoneel mij dat hij recht de grond was ingedoken. Nader onderzoek bracht aan het licht dat een stuk vuil had verhinderd dat de wielkappen volledig dicht gegaan waren. Dit veranderde drastisch de vliegeigenschappen en onze collega had gewoon geen kans gehad om met die hoge snelheid op zo’n  lage hoogte nog uit de duik te komen. Zelf ben ik altijd tevreden geweest over de Typhoon.” Nog een bijzonderheid was dat sommige Typhoons met een camera werden uitgerust, hiervoor was er een extra bedieningsknop aan de stuurknuppel.

Het aantal operaties liep snel op om tot een climax te komen begin juni 1944, ten tijde van de invasie in Normandië. Regelmatig vlogen zij meerdere missies per dag. George: “Op de vooravond van D-day werden de uitgangsvergunningen ingetrokken. Wij hadden allemaal gezien hoe de zwart-witte strepen op de toestellen werden geschilderd en begrepen wel wat er gaande was. Die avond werd er als ontspanning  een film gespeeld op de basis. Twee piloten, een Canadese Flight Lieutenant en ikzelf, werden echter uit de zaal gehaald. Dat was wel vreemd. Tijdens een zeer korte briefing kregen wij de opdracht een patrouille te vliegen in pal zuidelijke richting. “That’s it?”, “That’s it!”. Na enkele minuten vlogen we over de gigantische invasievloot die inmiddels zijn havens verlaten had.  We moesten absolute radiostilte respecteren, maar uit de handgebaren van mijn sectieleider bleek dat hij ook erg opgewonden was over het schouwspel daar beneden. Wij waren enkele van de weinigen die nu weet hadden van de op handen zijnde invasie. We waren er dus op uit gestuurd om na te gaan of aan vijandelijke zijde alles normaal was. Wel ik kan je verzekeren dat het me zenuwachtig maakte. Immers er was gevaar om neergeschoten te worden door een al te ijverige schutter uit onze eigen vloot en ten tweede, als de Duitsers inderdaad paraat stonden zouden zij zeker de eerste twee vliegtuigen die eraan kwamen niet missen. Ik had dan ook een beetje het gevoel dat ze er ons als twee ‘dummy’s’ op af hadden gestuurd. We vlogen een aantal keer langs de vijandelijke kust op en neer, maar gelukkig bleef alles stil aan Duitse kant. Terug aangekomen op onze basis zag ik de Canadese piloot zijn toestel neerzetten, maar hij verdween meteen uit het zicht omdat de landingsbaan met een glooiing lag. Ik wilde mijn Typhoon eveneens aan de grond zetten toen ik ineens omgeven werd door een regen van vonken en een hels gekraak van metaal. Ik dacht dat ik op de Canadees was gebotst, maar al snel bleek dat ik in alle opwinding vergeten was mijn landingsgestel neer te klappen. Ik klauterde uit de cockpit en nam mijn parachute eruit. Normaal bevond de cockpit zich drie meter boven de grond maar nu kon ik mij de sprong naar beneden besparen en liep te voet weg. Iemand kwam me tegemoet en riep: “Hey de ouwe zoekt je!” waarop ik antwoordde: “Dat zal wel!” (1).

D-day zou ook voor de vliegers de langste dag worden. George vloog die dag niet minder dan vijf missies. Er waren volgens hem zoveel geallieerde vliegtuigen in de lucht dat er niet veel organisatie meer in zat. Zij moesten jagen op eventuele Duitse snelboten en vijandelijke activiteit op het land. Vanuit de hoogte hadden zij een schitterend uitzicht over de verschillende invasiestranden. Omstreeks 13u30 in de namiddag van die zesde juni kwam het 164 Squadron tijdens een gewapende patrouille in gevecht met vijandelijke jachtvliegtuigen. Een eenzame FW 190 werd tot landen gedwongen en op de grond vernietigd. Tijdens deze actie vielen vier andere FW 190’s het squadron langs achter aan. Ze maakten slechts één pass en verdwenen dan, overigens zonder schade aan te richten. In de verte namen ze daarna nog zes Me 109’s waar, maar het waren zowat de laatste vijandelijke toestellen die ze in de lucht tegenkwamen (2). Het waren wanhoopsdaden want de Luftwaffe-piloten hadden geen schijn van kans tegen de overmacht, en als ze slim genoeg waren gaven ze het op. De Duitse luchtmacht vormde geen grote bedreiging meer maar het luchtafweergeschut bleef dodelijk. Zowel de zware Flak als de lichtere snelvuurkanonnen waren gevreesd. Soms werden ze zo intens beschoten dat de lucht rondom hen zwart zag van de ontploffende granaten en de leider besloot de aanval af te lasten. Naar zijn eigen zeggen waren ze allemaal wel bang. Diegenen met vrouw en kinderen maakten zich wellicht wat meer zorgen dan de anderen.

Om dichter bij het front te zijn en de grondtroepen sneller te kunnen helpen, verhuisde het squadron naar voorlopig aangelegde landingsstrips dicht tegen de kust van Engeland (Thorney, Funtington 18/06/1944, Hurn 21/06) en later naar Advanced Landing Grounds in het pas bevrijde stukje Frankrijk (B8 Sommervieu 17/07, B7 Martragny 20/07, B23 Morainville 03/09). Het opstijgen en landen van op deze velden viel niet altijd mee. Sommige waren niet meer dan weiden en akkers waarover men Sommerfeld staaldraadnetten, vergelijkbaar met netten die men in beton gebruikt, gespannen had. Dat werd George één keer bijna noodlottig. Bij het opstijgen greep de draaiende propeller in een losgekomen eind van zo’n net met als gevolg dat het vliegtuig over de kop sloeg. De piloot was niet gewond maar hing hoogst ongemakkelijk in een zeer gevaarlijke positie. Gelukkig brak er geen brand uit en zijn makkers kwamen snel ter hulp. George kon het zijdeurtje openstompen, dat ongelukkigerwijze recht tegen het gezicht van de Squadron Leader vloog. Deze werd aldus de enige gewonde van dit incident.

De jachtbommenwerpers vlogen verschillende soorten van opdrachten: nabij-steun aan de grondtroepen (vooral van de Britse 21ste Legergroep) maar soms ook aanvallen op strategische doelen tot ver achter het front. De briefings verliepen al naargelang. Betrof het een dringende ondersteuningsoperatie dan was er niet veel voorbereidingstijd. Soms markeerden de grondtroepen de doelen met rookgranaten of werden ze er naartoe geleid door een Forward Control Post over de radio.  Andere missies werden dan weer in detail uitgewerkt, eventueel met het gebruik van luchtfoto’s van een specifiek doel. Zulke operaties werden dan ook dikwijls op grotere schaal uitgevoerd met de gehele Wing. Bij gewapende verkenningen boven vijandelijk gebied kon de individuele piloot meestal zelf doelen zoeken en in overleg met de bevelhebber aanvallen. Bij het bestoken van bereden colonnes hadden vele piloten medelijden met de paarden, eerder dan met de vijandelijke soldaten, aldus George.

Op 20 augustus 1944 nam de Belgische Squadron Leader Remy Van Lierde het bevel over de eenheid over. In die maand vloog George 15 operaties; onder andere aanvallen op tanks en gemotoriseerd transport in de omgeving van Falaise, Mortain, Vimoutiers, Saint-Omer en op schepen in de Seinemonding.

13 september 1944

Die woensdagochtend verhuisde het squadron van B35 Godelemesnil naar B53 Merville. Nog voor zij konden uitpakken kwam er al een opdracht binnen  voor een gewapende verkenning. Acht toestellen werden er op uitgestuurd om een spoorweg Noordwest van Roosendaal (NL) te gaan verkennen. Dit was geen onbekend terrein voor hen. Drie dagen tevoren hadden ze in die buurt al eens een trein, geladen met tanks, aangevallen en vernietigd. Volgen we even wat er gebeurde aan de hand van het Operations Record Book van het squadron (3): “Een trein kraken was onze eerste missie van op het nieuwe veld. De trein die we aanvielen had vijf grote wagons die allen ontploften met grote vlammen, blijkbaar een munitietrein. Flying Officer Deas was één van de piloten in deze show. Op het moment dat hij optrok na de aanval werd hij geraakt door omhoog geslingerde brokstukken. Hij won nog hoogte en raakte tot op zo’n 5000 voet (ongeveer 1500 meter) maar meldde toen over de radio dat zijn motor het opgaf en dat hij ging proberen om een kraaklanding te maken. Echter op een hoogte van 3500 voet rolde zijn vliegtuig plots op de rug en even later zagen we zijn parachute opengaan. Wij achten het best mogelijk dat hij veilig geland is, maar als dat zo is moet het vast achter de vijandelijke linies gebeurd zijn. Wel, er is tenminste hoop.”

Gelukkig konden we deze keer het verhaal ook door de betrokken piloot zelf horen vertellen: “Toen ik die trein aanviel ontploften gelijk die wagons. Ik hoorde en voelde een luide knal onderaan de motor en onmiddellijk sloegen de wijzers van een aantal instrumenten wild van links naar rechts. Ik verloor koeling en het was maar de vraag hoe lang de motor het uit kon houden terwijl ik koers zette richting bevriende linies. Een Typhoon was een loodzwaar toestel en had heel slechte zweefeigenschappen, dus een noodlanding was helemaal niet evident. Toch was dat hetgeen ik eerst wilde proberen. Ons was trouwens aangeleerd tijdens het vliegen regelmatig uit te kijken naar een geschikt veld voor een noodlanding, in geval van.  Maar toen de motor het plots opgaf besloot ik te springen. Nu was de voorgeschreven procedure bij de Typhoon de cockpitkap af te werpen, de riemen los te klikken en dan de stick helemaal naar je toe te trekken om de neus omhoog te krijgen en nog wat hoogte te winnen. Als men daarop de stuurknuppel losliet zou de neus naar beneden kiepen en bijgevolg zou de piloot uit het toestel gekatapulteerd worden. Wel, de kerel die dat verzonnen had heeft het voorzeker nooit zelf geprobeerd! Het enige resultaat was dat ik met een zware klap met mijn voorhoofd tegen het instrumentenbord sloeg. Ik denk dat ik tegen dat moment nog maar op een goede 1000 voet (ongeveer 300 meter) hoogte zat, hoog tijd om uit te stappen. Ik had nog het besef om het toestel ondersteboven te draaien en liet me eruit vallen. Een ietwat gevaarlijke manier omdat men dan het staartstuk kan raken. Maar alles ging goed en mijn parachute opende zich. Ik was niet hoog meer en op een bepaald moment hoorde ik “klak, klak”. Beneden in de velden zag ik personen opgewonden heen en weer lopen. Ik meende dat het Duitse soldaten waren en vermoed dat het geklak betekende dat ze op mij aan het schieten waren, maar dat laatste weet ik niet met zekerheid. Hoe dan ook, ik landde een eind van hen vandaan. Reeds in de lucht was ik aan het uitkijken naar een geschikte plaats om me te verstoppen en eens neergekomen deed ik vlug het parachuteharnas los, scharrelde alles bij elkaar en stak het weg in het struikgewas. Ik wist dat ik snel moest zijn en liep een eind verder, sprong in een diepe beek en kroop weg onder een grote bos dorens. Op het moment dat ik neerknielde in de beek zag ik dat er slijk in stond. Ik bedacht me net dat ik mijn beste uniform aanhad, wat normaal niet werd gedaan op gevechtsmissies maar vanwege de verhuis eerder op de dag verkozen vele piloten hun zondags kostuum te dragen in plaats van het te verkreukelen in de kit bags. Tot op het moment dat ik goed en wel neergekomen was bleven enkele van mijn vrienden in de buurt rondcirkelen om te zien wat er gebeurde.” George kwam neer te Loenhout op het gehucht Neerven, dicht bij de uitgestrekte bossen van het Groot Schietveld. Vele plaatselijke landbouwers waren die dag aan het werk op de velden en menigeen had de parachutist zien neerkomen. Toen kort daarop de Duitsers aan hen vroegen waar de piloot naar toe was gebaarden ze van niets te weten. De zoekactie ging echter door en bijna kregen ze de voortvluchtige piloot te pakken. George:” Ik probeerde verder weg te geraken, maar er was één Duitser die me inhaalde. Ik kroop nog dieper weg in een beek. Hij kwam op mijn hoogte, stopte en stond daar maar. De loop van zijn geweer wees recht naar mij. Hij zei niets. Plots, om één of andere onbegrijpelijke reden, draaide hij zich om en keerde op zijn stappen terug. Ging hij zijn kameraden ter hulp roepen? In ieder geval, ik bleef niet op hen wachten en vluchtte recht het bos in. De eerste drie dagen en nachten overleefde ik op mijn ontsnappingsset en at ik wat rapen die ik in de velden vond. Ik sneed ze aan schijfjes met mijn zakmes. Spijtig genoeg had ik wegens de snelle inzet onmiddellijk na onze verhuis geen kans gehad een gedetailleerde landkaart van de omgeving van ons doel mee te nemen. Ik wist dus niet waar ik precies was. Op termijn zou ik dus toch hulp moeten zoeken. Op een dag zag ik langs een weg vier of vijf jonge mannen. Ik hield ze een tijdje in het oog. Ze leken me wel te vertrouwen en ik stapte op hen toe. Eén van hen sprak goed Engels. Hij vroeg wie ik was en nadat ik mij had voorgesteld, mijn rangkentekens en schouderstukken had ik immers al van mijn vest gehaald, zegden ze dat ik me terug moest verstoppen en dat ze die avond zouden terugkomen met hulp. Dat deed ik,  maar ik verplaatste me wel enkele tientallen meter verder. Van daaruit zou ik kunnen afwachten of ze niet met politie of Duitsers terugkwamen.” George had echter geluk. De mannen die hij aansprak waren zelf ook voortvluchtig i.v.m. de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Vele lotgenoten, ook enkele Nederlanders, hadden in de uitgestrekte bossen hun toevlucht gezocht.

Ontsnapping

Eén van de onderduikers die de piloot gevonden hadden, was Louis De Clerck. Zijn broer Constant en schoonzus Maria Van Den Pas hadden eerder dat jaar reeds een Amerikaans boordschutter geholpen en op een ontsnappingslijn gezet (4). Dat was echter slecht afgelopen: Constant was door de  Duitsers gevangen genomen en Maria was slechts onder voorwaarden terug vrijgelaten om voor de acht kinderen van het gezin te zorgen. Dit had haar er echter niet van weerhouden om onderduikers zoals Louis te blijven helpen. Bovendien woonde zij vlakbij aan de andere kant van het schietveld in de Neervenweg te Brecht. Maria verklaarde Louis eerst gek toen hij kwam aankloppen met de vraag hulp te bieden aan die Engelse vliegenier. Zij stond nog onder verdenking wegens pilotenhulp en bovendien wemelde het in de streek van de Duitsers. Antwerpen was weliswaar bevrijd maar het front lag nog langs het Albertkanaal. Wie wist hoe lang het nog zou duren eer de geallieerden hun dorp zouden komen bevrijden? Maar ze konden die sukkelaar toch niet aan zijn lot overlaten. ’s Avonds is Louis dan George terug gaan opzoeken, en eenmaal het donker genoeg was bracht hij hem mee naar de boerderij van Maria. In huis waren er al een viertal volwassenen. George had de indruk dat er gezagsdragers bij waren, dat zij in ieder geval een officiële functie hadden en er was zeker één geestelijke bij. Het doel van hun aanwezigheid was duidelijk: controleren of hij was wie hij beweerde te zijn. Achter in de tuin, ongeveer 25 meter achter het huis was reeds een schuilkelder uitgegraven, dat zou zijn schuilplaats worden. Bovendien was de achterzijde van het erf goed afgeschermd door een hoge haag zodat George zich ’s avonds en ’s nachts toch binnenshuis kon begeven om wat te eten en zich te verfrissen. Regelmatig kwamen dan ook wel onderduikers uit het bos eens langs om wat bij hen te vertoeven en de laatste nieuwtjes uit te wisselen. Er werden drie pogingen ondernomen om de piloot door de vijandelijke linies te smokkelen. Daarvoor moesten ze echter enkele hoofdwegen kruisen en het kanaal Schoten-Turnhout. Ze slaagden er niet in om tot bij de geallieerden te geraken omdat er te veel Duitse troepenbewegingen waren. Bij deze ondernemingen werd George min of meer in burgerkledij gestoken. Louis De Clerck deed dan de pilotenvest onder zijn eigen jas aan. George herinnert zich dat ze regelmatig rupsvoertuigen in de buurt hoorden rondrijden. Hij kon op het geluid het onderscheid maken tussen de voertuigen van geallieerde origine en de Duitse.

Ondertussen kwam de frontlijn dichterbij; op 23 september 1944 tot aan het kanaal Schoten-Turnhout. Deze vaart werd door de Duitsers echter hardnekkig verdedigd. Het centrum van Brecht werd pas op 2 oktober na zeer zware gevechten  door de Canadezen bevrijd. George was dus nog maar 2 kilometer van de vrijheid verwijderd, maar ze kwamen niet verder door. De geallieerden wilden kost wat kost de Scheldemonding vrijmaken en hun aanval ging dan ook in de richting van Brasschaat. Wel ondernamen de Canadezen patrouilles vanuit Brecht in de  richting van het Groot Schietveld. George hoorde meermaals hoe ’s nachts vuurgevechten uitbraken, maar ook deze verkenners geraakten niet tot bij hem.

Eindelijk bevrijd!

Pas op 20 oktober rukten zij op vanuit Brecht naar Loenhout en Wuustwezel en werd de streek rond het Neerven bevrijd. Maar ondertussen beleefden de ondergedoken piloot en zijn beschermers daar nog hachelijke dagen. Frans Suykerbuyk, één van de zonen uit Maria’s eerste huwelijk herinnert zich nog: “Toen lag de omgeving van ons huis zo’n drie weken in de frontlijn. Bij de buren stond een Duitse veldkeuken opgesteld, op de hoek van de straat een kanon en wat verderop het hoofdkwartier waar hun officieren verbleven. Het was dus een voortdurend komen en gaan van Duitse soldaten. Wij kregen zelf geen soldaten ingekwartierd, waarschijnlijk omdat wij met zoveel kinderen waren. George verbleef van dan af permanent in de schuilkelder. Als er Duitsers kwamen legde hij zich plat op een soort brits, wij gooiden dekens over hem en daar gingen wij kinderen dan bovenop zitten. Meerdere keren kwam er wel eens een Duitser buurten in onze schuilkelder, meestal niet lang maar op een keer bleef hij toch wel uren hangen. Al die tijd zaten wij bovenop George.” Het feit dat zij zo in de frontlijn lagen maakte dat de voedselvoorziening problematisch werd. Er stond vee in de weiden maar die lagen in niemandsland. De bewoners werden gemobiliseerd om de koeien te melken terwijl ze vanuit de beek door de Duitsers, en wellicht vanuit de andere kant door de geallieerde voorposten, nauwlettend in het oog werden gehouden. Die melk werd met de Duitsers geruild voor vlees en brood. Dus eigenlijk hebben de Duitsers mee voor de vluchteling gezorgd. Jaren nadien is George er zich nog van bewust dat Maria het heel moeilijk moet gehad hebben; “Ik begreep dat ze niet veel hadden, en het weinige dat ze hadden dat deelden ze nog met mij”. Daarvoor is hij altijd heel dankbaar gebleven. Hij herinnert zich ook nog dat zij op een avond toch nog eens met een aantal bezoekers in de keuken zaten en ze een fles sterke drank hadden bemachtigd. De Schnaps, ook van Duitse origine uiteraard, werd vlug leeg gemaakt. Enkele bezoekers raakten danig in de wind en begonnen luidkeels te zingen, terwijl er enkele meter verder op straat Duitse soldaten rondliepen. Gelukkig gebeurde er niets.

George: “Op de vooravond van de bevrijding moest de burgerbevolking op bevel van de Duitsers evacueren. De geallieerden hadden immers laten weten dat de omgeving zwaar zou gebombardeerd worden. Iedereen - ook ik met Maria en de kinderen - gingen op pad. Echter aan de eerste boskant hielden we ons schuil en keerden later op onze stappen terug naar de schuilkelder. Daarin verstopten we ons en hebben daar het bombardement meegemaakt. En wat voor één, het leek wel of de wereld om ons heen verging. Maar effectief, de volgende ochtend waren de Duitsers verdwenen. Ik en twee van de jongens die me in het bos gevonden hadden gingen naar het huis van de buren (Anthonissen) toe om te zien of daar al geallieerde soldaten waren. Nog voor we daar waren zagen we de lijken van drie of vier dode Canadezen, vermoedelijk gesneuveld tijdens één van de patrouilles. Aan het kruispunt stond een Britse soldaat die ons onder schot hield en ons toeriep. Waarschijnlijk dacht hij dat ik een burger was. Wij stapten op hem toe maar hij maande ons aan te stoppen.  Ik vertelde hem dat ik een RAF officier was en toen nam hij ons mee. Ik weet nog heel goed dat ik zo blij was toen ik hun schouderinsigne zag en ik iets van ‘thuis’ herkende. Hij en zijn kameraden hadden het echter nog heel druk. Ze wisten zelf niet of de vijand nog in de buurt was. We gingen het huis van Anthonissen binnen, dat was achteraf gezien misschien veel geriskeerd. Maar we probeerden uit te vinden wie waar zat. Waar zaten de onzen en waar was de vijand? Tegen die tijd was ik mijn twee begeleiders al kwijt. Nadat de soldaat zeker was over mijn identiteit stuurde hij mij te voet achteruit. Op de hoek van de straat stond het Duitse kanon nog. Het had in heel die tijd geen enkel schot afgevuurd. Van dan af ging het allemaal heel vlug. Ik werd naar het hoofdkwartier gebracht.”

Frans Suykerbuyk herinnert zich ook nog goed het vertrek van George: “De avond voor ze wegtrokken kwam die Duitse soldaat die wel eens meer bij ons langskwam zeggen dat zij de volgende morgen weg zouden zijn, terwijl hij wees naar hun telefoondraden en materiaal. En inderdaad, die volgende ochtend waren er geen Duitsers meer te zien. Ik zie nog zo voor mij hoe George rechtstond van op de brits in onze schuilkelder en zijn vest nam die verstopt lag onder de dekens. Daarna zette hij zijn pet op, trok ze nog eens mooi recht en vertrok met Louis en twee Nederlandse onderduikers naar de boerderij van de buren.” Ver weg waren de Duitsers echter nog niet. Die Engelse soldaten waren nog danig op hun hoede. In de schuur van de buren troffen ze een zestal Duitsers aan, de bemanning van het kanon, maar deze wilden zich maar wat graag overgeven. Elders op het gehucht Neerven en op de weg naar Loenhout zouden de Britten nog in zware gevechten  verwikkeld geraken.

Van dan af ging het snel voor George; hij werd naar het Canadese hoofdkwartier gebracht dat was ondergebracht in het park en het kasteel van Westmalle. In het gastenboek van het kasteel staat als blijvend souvenir zijn naam, bescheiden getekend naast die van verscheidene beroemde generaals waaronder veldmaarschalk Montgomery. Of hij die nacht goed geslapen heeft herinnerde hij zich niet meer. Het contrast kan haast niet groter zijn: van een hol in de grond naar een kasteel.

Ongetwijfeld heeft hij het verhaal van zijn ontsnapping ontelbare keren moeten doen. Zijn eenheid werd al snel op de hoogte gebracht. Nog op 21 oktober werd in het dagboek genotuleerd: “We hebben vernomen dat F/O George Deas, die vermist was sinds 13 september, veilig in het Canadese hoofdkwartier is en we kijken er allemaal naar uit om hem in persoon te zien en zijn verhaal te horen vertellen!” En een dag later: “En wat voor een verhaal! Hier komt dan de officiële versie: Tijdens een aanval op een spoorwegdoel te Roosendaal raakte F/O Deas’ motor in panne en moest hij met zijn parachute springen boven door de vijand bezet gebied ten zuiden van Breda. Tijdens het neerdalen werd hij beschoten door vijandelijke troepen en kort nadat hij geland was werd hij in het nauw gedreven door een Duitser met een geweer. Die Duitser rende echter weg om hulp te halen en Deas maakte van die gelegenheid gebruik om te vluchten. Hij slaagde erin burgerkledij te bekomen en voor ongeveer zes weken zat hij verstopt in de nabijheid van de Duitsers, slapend in grachten, verstopt op zolders, overlevend op bessen en rauwe aardappelen en op sommige momenten sprak hij zelfs met Duitsers in wat Vlaams dat hij zich eigen had gemaakt! Hij deed ook enkele pogingen om door te breken naar onze linies maar zonder succes, daar hij bij elke poging beschoten werd. Driemaal werd er een patrouille uitgezonden om hem te redden, maar deze werden door de Duitsers afgeslagen. Daarbij vielen een aanzienlijk aantal doden. Hij werd gewond aan zijn hand. De wonde raakte ontstoken en driemaal sneed hij ze open met een zakmes om de vuiligheid eruit te laten. Achteraf zegde de Medical Officer hem dat hij zodoende wellicht zijn hand, en misschien wel zijn arm, gered had. Hij zat verstopt in verschillende schuiloorden en in het laatste maakte hij een beschieting mee door de Canadezen die zeven dagen duurde. Bovendien werd de omgeving nog regelmatig bestookt door de RAF met bommen en raketten. Toen hij uiteindelijk bevrijd werd door de Canadezen was hij in staat om aan het brigadehoofdkwartier vele details te geven van Duitse opstellingen, machinegeweerposities, versterkingen, mankracht enz.. Al deze informatie had hij uit het hoofd onthouden.Op zes weken tijd verloor hij 6,5 kg aan gewicht. Goed gedaan George! Je verdient ten stelligste de rust die je nu gaat krijgen.” De fuif die op de avond van de 21ste werd gehouden in een café in Merville had hij dan wel net gemist, maar hij was wel op tijd voor een ambitieus feest voor de hele Wing, een feest en dansavond zoals het niet meer was gehouden sinds lang voor D-day.

Na zijn verdiend verlof was de oorlog bijna afgelopen. George Deas keerde naar een operationeel squadron terug en kreeg nog de gelegenheid met een Hawker Tempest te vliegen. Kort daarop werd hij aangesteld als hoofd van een krijgsgevangenenkamp, belast met de repatriëring. Zo’n job vond hij maar vervelend na zo’n actief leven te hebben geleid en hij werd het beu. Hij verliet de RAF maar de aanpassing naar het burgerbestaan was voor George en zijn vrouw niet gemakkelijk. Het was nog crisis in het door oorlog verarmde Verenigd Koninkrijk. Aangezien hij zelf voor zijn opleiding in de USA was geweest en zijn vrouw daar in haar jeugdjaren ook al gewoond had, besloten ze naar Amerika te emigreren. Ze hebben het daar eerst ook moeilijk gehad, maar op den duur vonden ze dan toch goed werk. Hij was echter zijn helpers in Brecht niet vergeten: met regelmaat ontvingen zij van hem pakketten met voedsel en andere hulpgoederen, telkens netjes gevuld tot aan het maximum toegelaten gewicht. George werkte 33 jaar voor hetzelfde metaalconstructiebedrijf en ging er als directeur op pensioen. Af en toe was hij in de mogelijkheid om verplaatsingen te doen met het vliegtuig van de firma, natuurlijk tot zijn groot plezier.

Regelmatig bezocht het echtpaar Deas hun familie in Schotland. In de jaren negentig waren er al eens plannen gemaakt om terug naar België te komen. Door een ongelukje kon dat toen spijtig genoeg niet doorgaan. Begin dit jaar nam George terug contact op. Zijn zoektocht naar het echtpaar De Clerck in Brecht had niets opgeleverd, beiden waren inmiddels overleden. Gelukkig vonden we nog een aantal mensen die zich de gebeurtenissen konden herinneren, en zo konden wij hem naar de verschillende plaatsen gidsen. Hij verbleef trouwens in een hotel op wandelafstand van zijn voormalige schuilplaats, zij het ditmaal wel in véél betere omstandigheden. Ook een officiële ontvangst op het gemeentehuis van Brecht behoorde tot de verrassingen die wij voor hem in petto hadden. Er werd door de burgemeester een mooi souvenir overhandigd. Toen ik hem op het einde van zijn bezoek vroeg welke indruk het allemaal op hem gemaakt had antwoordde hij: “Wel het is een beetje vreemd dat ik nu zo bewonderd wordt door jullie, de mensen van België en de jongere generaties. Weet je, alles gebeurde buiten mijn wil om. Ik deed gewoon mijn plicht. Er werd mij gezegd waar en welk doel ik moest aanvallen. Later tijdens mijn onderduikperiode werd ook alles voor mij geregeld door de mensen van het verzet. Ik had zelf niet veel in de pap te brokken.” Een bescheiden man die George!

Datum: 
13/09/1944
Toestel: 
Organisaties: 
Locatie
Neervenweg
Loenhout
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
Cox Luc; Wat een verhaal! De ontsnapping van Typhoon piloot George Deas in: Contact
Operations Record Book, National Archives, Kew Londen, referentie AIR 27/1085
Met dank aan: Donna Larson, Johan Verhagen (NL), Francis Huijbrechts, burgemeester Janssens en schepen Kerstens van Brecht, familie C. Martens, Marc Van Velthoven, Wally Schoofs, Stef Martens, Tim Wilmsen en en Stefan Van Tigchelen