Messerschmitt Bf 110 Wnr.5379 te Glimes

Fritz Engau, vandaag een Oostenrijkse veteraan van de Duitse 'Nachtjagd', vloog een halve eeuw terug als Oberleutnant in het 5.Staffel van het Nachtjagdgeschwader 1. Hij zou pas in de nacht van 29/30 mei 1943 actie zien. We konden rekenen op het geheugen van Fritz Engau, die zijn herinneringen aan de nachtjacht op Sint-Truiden eveneens te boek stelde in "Nachtjäger, Bomber, Wolken und Sterne".

Terwijl zijn kameraden die nacht van de eerste inzet terugkeerden, moest hij klaarstaan om hen af te lossen. Hij bevond zich op dat moment in de Gefechtstand van het vliegveld. Algauw kraakte het door de luidsprekers : "Oblt Hollborn komt terug, onmiddellijke Sitzbereitschaft (klaarzitten in de cockpit) voor Oblt Engau.” Het duurde niet lang of de piloot en zijn radiotelegrafist raasden met een wagen over het beton van de Truiense piste naar een startklare Messerschmitt. Nog terwijl ze zich vastgespten in de cabine gingen de lampen in de loods tweemaal aan en uit : startbevel...

"De motoren sloegen meteen aan. Het was altijd een goed gevoel wanneer ze onmiddellijk draaiden zonder eerst problemen te maken. Maar we moesten de gashendel en toevoer correct doseren.

Motorengedonder, wind, stof, krioelende schaduwen...

Weg...

Mijn nieuwe Messerschmitt G4, de 'G9+FW', rolt vol ongeduld naar de start.

"Zachtjes, het komt allemaal in orde", meldt mijn telegrafist in de radio.

"6C is een goede sector", gaat het door mijn hoofd.

De twee witte startlampen.

Stop.

Controle van de roeren en flaps, propellers op 12,00, landingskleppen in startpositie, boorduurwerk op starttijd om 1u.26. In het holst van de nacht ! Groene lampen.

"Alles klaar ?"

"Alles klaar."

Volgas, vooruit, voorbijrazende lichten van de startbaan, weg, landingsgestel intrekken, gas terug nemen, weg in het zwarte niets... Blindvliegen ... De hoek van de propellerbladen verminderen, startkleppen in...

"Salamander van Adelaar 80, Salamander van Adelaar 80, ik ben vertrokken ."

"Begrepen, over."

De nacht was donker en het zicht was niet bijzonder. Boven ons hingen er wolken, want ik kon de sterren niet zien. Op 1500 meter hoogte zet ik het zuurstofmasker op, om mijn nachtelijk gezichtsvermogen te vergroten, zoals Schaufer steeds deed. (normaal gezien moest men dat pas op 4000 meter doen, omdat er pas dan zuurstofgebrek kan optreden). Het zou een aangename vlucht worden, een 'ontspanningsvlucht'. Af en toe blonk een sterretje doorheen een plaats waar geen wolken hingen. De fluorescerende wijzertjes van het instrumentenbord bezorgden ons een rustig gevoel, zoals elke vliegenier bij een rustige nachtvlucht onderging. De motoren liepen perfect. Mijn nieuwe G-4, die ik trots in bezit genomen had, toonde fier de kracht van haar 3000 pk.

"Wollen Muts van Adelaar 80, Wollen Muts van Adelaar 80, laat iets van je horen en geef me mijn bestemming."

Mijn radiotelegrafist zocht contact met de Jägerleitoffizier. Hij trof het ! Net alsof de man bij ons zat, klonk prompt het klare en luide antwoord van de Jägerleitoffizier :

"Adelaar 80 van Wollen Muts, Adelaar 80 van Wollen Muts, ik meld U uw bestemming, een, twee, drie ..."

En toen ging alles als vanzelf. Mijn 'sterretje' lichtte op, de Würzburg-antenne had ons gedetecteerd en zou ons leiden. Het systeem werkte, zoals ik nog nooit voorheen ervaren had.

De Jägerleitoffizier liet me op een koers vliegen die op 160 graden en op 4300 meter hoogte lag. Ik had nog maar net de gevraagde hoogte bereikt, of daar klonk het alweer :

"Adelaar 80 van Wollen Muts, ik heb iets voor je, een 'koerier' (vijandelijke bommenwerper) die terugkeert. Hoogte 4200 meter, ga 20 graden naar links, ga 20 graden naar links !"

Verdorie, dat had ik nog nooit meegemaakt. Hoe vanzelfsprekend en rustig die Jägerleitoffizier me een tegenstander aanbood. De routine maakte zich in de cabine meester, alles verliep volgens plan.

En daar was hij. De eerste maal in mijn nabijheid ! Mijn hart begon te kloppen.

"Adelaar 80 van Wollen Muts, de bommenwerper is links van je, hoogte 4100 meter, hoogte 4100 meter op een koers van 280°.

Ik kan moeilijk het gevoel beschrijven, dat me als 'groentje' met weinig frontervaring in de nachtjacht overviel. We waren op weg naar onze eerste confrontatie.

"Adelaar 80 van Wollen Muts, vlieg snel naar links op 27 graden, de bommenwerper zal je kruisen van links, op een hoogte van 3900 meter, je bent er 1500 meter vandaan."

"Begrepen."

Een steile bocht naar links bracht de Messerschmitt op een kompaskoers van 270 graden. Tegelijkertijd liet ik mijn vlieghoogte naar 3900 meter zakken en wierp ik de brandstoftanks af.

"Wollen Muts van Adelaar 80, mijn koers is 270, hoever zit ik nog van de bommenwerper?"

"Afstand 3000 meter, 280 graden, hoogte 3700 meter hoogte. De bommenwerper vliegt snel, jij moet ook sneller vliegen !"

De bommenwerper ging even in duikvlucht, om zo met een grotere snelheid door onze sector te vliegen. Intussen schoof ik de gashendel naar voor, sloot ik de koelkleppen en verstelde ik de hoek van de propellerbladen. Met de stuurknuppel naar voor won ik weer snelheid met mijn 110. Mijn radiotelegrafist, Horst Kersten, zocht achter me in zijn zoekradar... Plotseling schreeuwde hij :

"Ik heb hem..., links vooruit, nog wat dieper, afstand 280 meter... (tussen de piloot en de radiotelegrafist gebruikte men geen codetaal, omdat deze gesprekken niet in de ether gezonden werden).

"Wij hebben hem op onze radar, meldde ik de Jägerleitoffizier, maar ik kon de trilling in mijn stem niet onderdrukken."

"Begrepen. Veel geluk. Einde."

Nu kwam het erop aan.

"Afstand 2500 meter, meer naar rechts, iets lager."

"Afstand 2500 meter, nog meer naar rechts, nog iets lager."

De bommenwerper was snel, ik kon er nauwelijks bij, hij daalde nog steeds. Ik schoof de gashendel nu op volgas... De Messerschmitt had nog heel wat in zijn mars, de motoren brulden, een siddering ging door mijn lichaam...

Langzaam kwam ik dichterbij.

"Afstand 180 meter, net voor ons, ietwat lager", klonk de monotone stem van mijn radiotelegrafist.

De hoogtemeter wees 3300 meter aan.

"Die vliegt alsmaar lager", dacht ik.

De olie - en koelvloeistoftemperatuur begon te stijgen, ik moest de kleppen weer een beetje openen.

"Meer naar links, nog dieper, afstand 1200 meter."

Nu kwam ik snel dichterbij. Bezorgd keek ik naar de temperatuur, de naald wees naar het maximum.

"Afstand 800 meter, recht voor ons, gelijke hoogte."

Even dacht ik een lichtschijnsel te zien. Het verdween snel. We hadden een hoge snelheid bereikt, 3000 paardenkrachten trokken ons met geweld vooruit. De afstand verkleinde...

"Afstand 400 meter, iets lager, meer naar rechts."

Ik stelde vast dat de olie en koelvloeistof-temperaturen op het maximum stonden. Ik moest gas teruggeven en de koelkleppen volledig open zetten. Ongeduldig staarde ik doorheen het pantserglas naar voor. Niets, slechts duister.

"Hij is weg", schreeuwde Kersten.

Nu begon ik pas echt opgewonden te raken. Innerlijk voelde ik me als iemand die een zware nederlaag geleden had. Hij kon toch niet zomaar verdwenen zijn...

Voorzichtig gaf ik meer gas...

Mijn telegrafist, die intussen voortdurend in de buislamp keek, riep terug :

"Daar is hij weer, links boven, afstand 300 meter."

Enkele seconden daarna :

"Hij is weer verdwenen !"

Dat was toch niet mogelijk ! En alles lag zo voor onze neus ! Zonder de 110 de sporen te geven, staarde ik koortsachtig in het voor ons liggende donker...

Ik ging erg dicht bij het pantserglas hangen en trachtte door de nacht te kijken.

Hop..., een geweldige luchtverplaatsing sloeg tegen de Messerschmitt, als die knaap, even rechts van me, van onder naar boven schoof. Op hetzelfde ogenblik stelde ik vast, dat we hem voorbijgevlogen waren...

Gas terug, landingskleppen uit, dat waren de handelingen voor de laatste seconden. Maar ik zag hem niet meer. Kersten, die hem nu onder en boven ons in het gezichtsveld had, dirigeerde me. Toen ik me op zijn instructies opzij stuurde, kwam hij rechts boven me weer naar voor.

Een donkere, zware massa.

Plotseling flitste uit zijn staart een wit licht. Even maar, dan ging het weer uit.

Langzaam schoof ik onder hem. Te vroeg, want inmiddels zwenkte de bommenwerper naar rechts.

Ik volgde hem naar beneden, maar verloor hem weer tegen de donkere achtergrond.

Het was overduidelijk dat hij om de nachtjagers van zich af te schudden, begon te 'weven', of de 'kurkentrekkerbeweging' maakte. Dus moest hij weer naar boven komen en wel links van me... Ik speelde wat met de gashendel, vloog een beetje naar links en naar rechts...

En daar was hij dan. Steil vloog hij omhoog, als een donkere schaduw in de verlichte nachtelijke hemel. Vanop afstand volgde ik hem langs onder, en ik verloor hem geen moment uit het oog.

Korte tijd daalde hij weer, om kort daarop langs de andere kant weer omhoog te komen, als een geweldige reusachtige vogel. Nu kwam de kritieke fase, om hem tegen het donkere aardoppervlak niet uit het oog te verliezen.

De dans in de hoogte en de diepte hield nog een tijdje aan. En nog eenmaal verloor ik hem uit het oog. Plotseling was alles stil...

Op dit moment moesten we de sector 6C verlaten hebben. Op mijn melding "Ik heb hem in het oog" kwam van de Jägerleitoffizier geen antwoord. De verbinding was plots verbroken.

Behoedzaam naderde ik hem langs onder. Eindelijk vloog hij boven me, een geweldige, zwarte schaduw. Ik bleef vanop een afstand toekijken, zodat ik zijn silhouet kon bekijken om vast te stellen over wat voor type het hier ging. Tegen die verlichte nachthemel was dat mogelijk, terwijl ik met mijn Me 110 boven de donkere aarde vloog. Er waren geen wolken meer, boven ons niet, onder ons evenmin.

Ik bemerkte twee motoren. Maar de uitlaatpijpen gloeiden niet, en stroomden geen vonken uit. Was de afstand nog te groot ? Als een spook zeilde de zwarte kolos door de nachtelijke hemel...

Onze ogen tastten de countourlijnen af...

Het was een Vickers Wellington. Ja, daar bij die uitlaatpijpen gloeide hij !

Mijn hart klopte.

"Hopelijk blijft hij rustig", dacht ik, terwijl ik mijn handschoenen aanstrikte, om zo een beter gevoel voor de afstelling van het Reflexvisier en de wapens te hebben.

Nadat mijn boordwapens met ratelend geluid schietensklaar gemaakt werden, wachtten deze om hun vernietigende kracht te meten. Vier machinegeweren en vier kanonnen.

Een kleine correctie naar rechts en de 110 hing met de neus onder de rechtervleugel van de bommenwerper. Daarboven, even voor de voorkant van de vleugel, waarachter de brandstoftank lag, moest ik mijn visier kunnen stellen. Zachtjes begon de schaduw weer te schommelen. Hadden ze iets gemerkt ? Hopelijk begon hij niet weer te stijgen ! Mijn duim lag op de afvuurknop van de kanonnen, de vingers omspanden de trekker voor de machinegeweren...

Tijdstip : 2u.17. Vlieghoogte : 2950 meter.

Mijn hart sloeg op hol, ik hield de adem in... Vooruit...

Gas terug, neus omhoog, mijn oog op de vizierkorrel... De rechtervleugel van de Wellington ging langzaam naar voor, de vizierkorrel schoof voor de voorkant van de vleugel, vlakbij de brandstoftanks... De vingers aan mijn rechterhand, waarmee ik de knuppel omknelde, drukten op de knop en de trekker... Een machtige lichtspoorbundel steeg voor ons uit en sloeg in de vleugel van de bommenwerper, die ogenblikkelijk brandde. Ik was volledig verblind door de lichtflitsen van mijn kanonnen en machinegeweren, ik zwenkte met mijn 110 naar links... vooraleer op onaangename wijze door elkaar gerammeld te worden...

De staartschutter ! Die had bliksemsnel gereageerd ! Hoe kort moet hij mijn Me 110 in zijn vizier gehad hebben !

Nog steeds verblind, alles rondom mij was zwart, dook ik, in een stank van poeder, weg... Ik vloekte verschrikkelijk omdat diegene die de munitie in ons toestel gebracht had, tegen mijn instructies in, lichtspoorkogels gebruikt had.

Toen de Me 110 weer recht vloog, stelde ik vast dat de rechtermotor vreemd en ruw draaide. Ik greep naar mijn zaklamp en verlichtte de rechtermotor... De oliedruk was weggevallen. Olie stroomde eruit... Kort daarop viel de motor stil... De propeller liep knarsend, ratelend... Het toerental daalde, de 110 trok naar rechts, nog een paar stotende toeren, en stond de propeller stil... Vastgelopen?

Ik moest op één motor vliegen, ik zette de rechterpropeller in vaanstand... maar die verroerde geen vin...

De snelheidsmeter sloeg naar omlaag. De 110 trok nog steeds naar rechts, hij trok zwaar op het voetenstuur, op mijn linkerbeen... Het sterke trillen ging over naar mijn been en schudde me door elkaar.. We daalden, machteloos (de G-4, met radar op de neus, vlammendempers en boordwapens was nauwelijks op één motor te vliegen).

Koortsachtig rekende ik uit of ik Sint-Truiden nog zou bereiken. Maar we kenden onze positie niet. De verbinding met de Jägerleitoffizier was verbroken, de radio- en radarapparatuur waren uitgevallen, Kersten kon niet vaststellen waar we waren. Mijn linkerbeen sidderde en beefde onder de zware belasting. Het zweet brak me uit. Doordat de propeller niet in vaanstand stond verloren we nog meer hoogte. Ik vroeg me vertwijfeld af of een landing op één motor nu wel nog mogelijk was.

"Ik ga me op m'n buik gooien", dacht ik bij mezelf.

Ik zag de bodem naar me toestormen...

Bange, eindeloze minuten vingen aan. Tien ? Minder ? Plots daalde het toerental van de nog lopende linkermotor : 1800, 1500 toeren per minuut... Verdomme ! Ik was intussen naar 1200 meter gedaald. Op minstens 500 meter moest men uit een 110 stappen.

"We moeten uitstappen", riep ik Kersten toe.

Hij was inmiddels voorbereid en was ontzettend snel buiten. Een koele luchtstroom en dan stilte... de weg lag voor me vrij...

1100 toeren ! Ik vloog op minimumsnelheid.

1000 meter hoogte. De linkermotor begon te schudden.

Keelmicrofoon en vliegmuts af ! Ik zou kunnen gewurgd worden ! Vlug overlegde ik of ik de machine niet beter op de rug zou draaien of de snelheid nog meer afremmen.  Ik kon me langs onder eruit katapulteren. Maar beide methoden waren erg riskant...

900 meter hoogte ! Zaklamp van rond mijn hals. De Me 110 begon te zwaaien met z'n staart. Hij kon elk moment naar beneden storten.

Met gejaagde polsslag schoof ik het cabinedak eraf, de wind sloeg met ongehoord geweld naar binnen. Als in een orkaan klauterde ik moeizaam uit mijn stoel, ik stootte me krachtig met benen en armen af... en bleef aan de antennemast hangen. Ik herinner me dat ik even vertwijfeld dacht me niet los te maken, en het einde af te wachten...

Van dan af weet ik niets meer.

Toen ik weer bij bewustzijn kwam, bengelde ik onder een geopend valscherm. Na die hel van kort ervoor, was alles donker en stil rond me. Ik hoorde slechts de lucht in het valscherm spelen. Het was alsof ik van een storm op zee in een stille baai gestrand was. Een moeilijk te beschrijven gevoel van geluk doorstroomde me, maar ik begrijp nog steeds niet, hoe ik gered werd. Ik heb zeker het valscherm zelf niet geopend, ik was met mijn hoofd tegen het vliegtuig geslagen.

Ik had pijn aan mijn hoofd, iets warms stroomde langs mijn hals naar omlaag. Ongehoord hard sloeg ik tegen de grond, gelijktijdig botste mijn hoofd tegen iets hards... Moeder Aarde had me geramd, ze had niet voor een echt vriendelijke ontvangst gezorgd. Verkrampt bleef ik liggen, terwijl het valscherm over me heen viel. Ettelijke minuten vergingen, vooraleer ik me uit de parachute kon bevrijden. Moeizaam trachtte ik weer op mijn benen te staan.

Waar was ik ?

Ik was blijkbaar op een akker terecht gekomen. Waar moest ik naartoe ? Was hier ergens een weg ? In de verte bemerkte ik een zwakke gloed. Was dat mijn vliegtuig ?

Met veel moeite en pijn trachtte ik mijn valscherm bijeen te vouwen en ik omklemde het onder mijn rechterarm. Ik strompelde vooruit, in de richting van het vuurschijnsel. Maar ik geraakte nauwelijks vooruit. In het donker struikelde ik in greppels en over oneffenheden. Zo sleepte ik mijn valscherm mee, alsof mijn leven er nog van afhing, alsof ik me nog eenmaal moest redden. Plots moest ik braken...

Tenslotte kwam ik uitgeput op een weg aan. Eindelijk had ik vaste bodem onder m'n voeten.

Welke richting zou ik uitgaan ? Het vuurschijnsel lag veraf. Ik had geen zin om nogmaals door het veld te strompelen. Ik ging naar links.

Het valscherm had ik intussen over mijn rechterschouder gelegd. In het donker doken vier gestalten op. Nu, omstreeks dit uur ? Ik kwam dichterbij, en zag dat het stevige mannen waren, die een lange stang of een knuppel in hun handen hadden, of die erop leunden.

Ik hield halt. Ik bleef kort voor hen staan. Nieuwsgierig omringden ze me, maar ze zeiden niets. Een zaklamp flitste aan, de straal bleef even hangen op mijn Luftwaffe-onderscheidingsteken van mijn blouson en op mijn met bloed besmeurd gezicht. Er vielen enkele woorden, waarvan ik niets begreep.

"Straks lynchen ze me nog", flitste het door m'n hoofd.

Maar er gebeurde niets. Het waren eenvoudige mensen, mogelijks boeren, die waarschijnlijk door het geluid van onze vliegtuigen op straat gekomen waren. Maar er waren geen boerderijen in de buurt.  Waren het mensen van het verzet ? Waarom hielden ze een knuppel in de hand ?

Met mijn gebrekkig Frans sprak ik ze aan :

"Où est le docteur, s'il vous plait ?"

Op dit ogenblik schenen ze me allesbehalve vriendelijk. Waarom sloegen ze me niet neer ? Maar één van hen wees in de richting van een straat, die naar links ging. Nadat ik hen bedankt had, ging ik weer verder. Aangezien mijn valscherm nog steeds over mijn schouder hing, moest ik er wel vreemd uitgezien hebben. En ik voelde, hoe die mannen mij bleven nastaren. Waarom lieten ze me lopen ? Ik voelde me weerom ongezond worden en moest braken.

Met trillende knieën kwam ik in een vrij groot dorp aan. De arts vond ik pas toen ik enkele bewoners uit hun slaap gebeld had. Hij opende de deur in slaapkleed en zijn blik bleef op mijn met bloed besmeurde gezicht hangen. Zijn kabinet was eenvoudig ingericht. Hij verzorgde mijn wonden - oh, wat brandde het - en legde een hoofdverband aan. Hij sprak enkele woorden Duits en zei dat hij mij een spuit zou geven. Toen hij de injectienaald uithaalde, zag ik voor me in gedachten een Belgische weerstander, die nu een 'patriottische' daad zou stellen.  Ik verzette me aanvankelijk, maar de injectie werkte wonderwel. Ik voelde het leven weer door me stromen. Maar de wonden bleven pijnlijk.

Ik betaalde hem en vroeg waar de dichtstbijzijnde post van de Feldgendarmerie was. De dokter vernoemde Jodoigne en gaf de richting aan. Het valscherm liet ik, alsof mijn redder nu pas niet meer nodig was, bij de dokter achter. Ik had haar de hele tijd voortgesleept en nu was ze opeens overbodig. Na een hartelijk 'Dankeschön' nam ik afscheid.

Het werd ochtend, toen ik in Jodoigne aankwam. Er was geen mens in de straten, alles sliep nog. Ik zocht de Feldgendarmerie.

Aan het andere einde van de straat, tegenover mij, kwam een gestalte in mijn richting. Die zou ik iets kunnen vragen. Toen hij dichterbijkwam stak hij zijn armen in de lucht en hij liep naar me toe.

Het was mijn radiotelegrafist Kersten."

 

Fritz Engau en Horst Kersten bezochten, nadat ze nogmaals door de arts van Sint-Truiden, Dr. Kukowka, onderzocht waren, de crashplaats van hun Bf 110 G-4 'G9+FW. De machine was in een tuin bij Glimes neergestort. De splinternieuwe Messerschmitt had op een haar na een huis gemist, de motoren hadden zich in de grond geboord.

Fritz Engau bracht enige tijd door in het Luftwaffelazarett 'Hôpital français' te Sint-Agatha-Berchem (Brussel). Eenmaal hersteld keerde hij naar zijn eenheid terug, maar moest vaststellen dat zijn nachtzicht hem in de steek liet. Hij muteerde naar JG 11, een eenheid die overdag met jachtvliegtuigen vloog.

 

Verslag van de berging

Het waren Yves Empain en Nicolas Clinaz die de exacte crashlocatie vonden van Fritz Engaus Messerschmitt. Erwin Vanden Broecke en Dany Saey voerden een eerste detectie uit, waaruit bleek dat er wel iets in de aarde kon zitten wat het onderzoeken waard was. Helemaal overtuigd was Dany evenwel niet.

 

Toch organiseerden Yves en Nicolas een berging in BAHA-verband, en deze zou plaatsvinden op zaterdag 3 maart 2001.

.

Vanaf 08.00 uur verzamelde het bergingsteam op de brug over de E411 aan de afrit te Thorembais-St-Trond. Tegen 08.15 uur was de groep voltallig en bij een temperatuur van -01° ging het richting crashlocatie. Deze bevindt zich in een weide, net achter het kerkhof van Glimes.

Toen het BAHA-team rond 08.25 uur ter plaatse kwam had de kraanman, op aangeven van Yves Empain en Dany Saey, de humuslaag reeds afgegraven. Er waren enkele sporen van verweerd aluminium te zien, maar voor de rest bleek de bodemstructuur amper verstoord. Na een korte briefing, over de laatste opdracht van het toestel ging het bergingswerk van start.

Eerst werden de beide buitenkanten van de locatie uitgegraven. Het middelste gedeelte dat blijkbaar meer materiaal bevatte, liet het team voorlopig liggen. In deze buitenste sleuven werden weinig opmerkelijke vondsten gedaan. Het betrof hoofdzakelijk kleinere, moeilijk te omschrijven en sterk aangetaste aluminium fragmenten. In het centrale gedeelte van de kuil, dacht men in eerste instantie op de cockpitsectie gestoten dit te zijn. Het bleek ijdele hoop. Wat dieper werd hier een - spijtig genoeg zwaar aangetaste - kulas en een nog redelijk goedbewaarde loop met beschermkoker van een 20mm-kanon gevonden.

Na een laatste controle met de detector, werd de kuil tegen 09.30 uur gedeeltelijk dichtgegooid. Daarna werd in het verlengde van de kuil verder gegraven. Ook hier werden tal van kleinere alufragmenten o pgegraven. Op aanwijzen van Dany Saey werd dan wat dieper gegraven. De kraan stootte op een groot stuk, het bleek een nog zeer goed bewaard schroefblad te zijn. Het grootste gedeelte van de verf zat er nog op en ook het helrode opschrift "teilweise Austauschbar" was nog duidelijk leesbaar.

Eenmaal het schroefblad bovengehaald, voerde Dany Saey nog een detectie uit. Op zijn aangeven werden dan nog enkele kleinere fragmenten geborgen. Tegen 10.00 uur was ook dit werk beëindigd. De berging was voltooid. Echt veel was er niet geborgen, maar de 20 mm-kanonloop en het schroefblad bleken toch twee waardevolle en interessante stukken.

 

 

Datum: 
30/05/1943
Serienr. / Rompcode: 
Personalia: 
Engau Fritz
Locatie
rue de Jauchelette
Glimes
be
Type Locatie: 
Incident
Labels: 
Bronnen: 
De Decker Cynrik; Luchtvaartarcheologie in België, De Krijger, Erpe, 1999