Lancaster LL652 te Schendelbeke

In de nacht van 27/28 mei 1944 vertrok een bommenwerpersformatie naar Aken, om het rangeerstation 'Rothe Erde' te bombarderen. Blijkens de rapporten van de Britse bemanningen legden de Duitsers een rookgordijn aan, dat soms de doelmarkeerders verduisterde. Toch werd deze missie een succes. De spoorweglijnen, die bij een gelijkaardige raid twee nachten ervoor niet zo erg veel schade opliepen, werden nu volledig stukgeslagen. Tijdens het bombardement, dat van erg korte duur was, vielen ook bommen op de omringende voorstad Forst. 167 mensen vonden de dood.

Het 514 Sqdn opereerde die periode vanop de basis Waterbeach, en zette die nacht tien Lancaster II's in. Eén van die tien werd bestuurd door een 28-jarige stevige Australiër uit Brisbane, Flight Lieutenant Lloyd Taylor.

Hij was bevelhebber van de Lancaster 'JI-C' en haar zevenkoppige bemanning die uit vier Britten en drie Australiërs bestond.

We hebben onmogelijk kunnen vaststellen wat er gebeurde de uren en minuten vooraleer de 'JI-C' boven Geraardsbergen hing; geen enkele 'claim' van de Duitse nachtjacht komt voor het dramatisch einde van deze Lancaster in aanmerking. Maar we weten des te meer over die fatale seconden, dankzij Hilaire Van Mello die zijn herinneringen beschreef in zijn boek "Schendelbeke, heden en verleden". Hij woonde toen als 16-jarige knaap in de Moenebroekstraat te Schendelbeke...

"Rond 2 uur in de morgen hoorde ik opnieuw het gebrom van de terugkerende vliegtuigen. Ditmaal echter werd het aanhoudende gezoem overtroffen door heftig sputterende motoren van een toestel dat merkelijk lager vloog dan de rest van de vliegtuigen. Onmiddellijk begreep ik dat er iets verkeerd liep. In een mum van tijd stonden mijn ouders en ik beneden. Het oorverdovend gebrom kwam uit de richting Onkerzele, zodat we de achterdeur openden. We zagen het vliegtuig naderen. Het vloog zeer laag, terwijl één der motoren brandde.

We liepen snel naar de voordeur en deden het kleine raampje open. Door de vlammengloed heen zagen we in een flits het volledige silhouet van de bommenwerper, die naar beneden dook. Iets later volgde er een geweldige knal en een gekraak van bomen. Het tuig was neergestort op de weg die door het Moenebroekbos liep.

Onmiddellijk werd het een echte vuurzee. De vlammen stegen meters hoog boven de bomen en er begon daarenboven een hevig vuurwerk van lichtkogels terwijl er een mitrailleurvuur ontstond dat, hoe ongelooflijk het ook moge klinken, zeker twee uur aanhield.

De Duitsers waren natuurlijk direct ter plaatse maar moesten geruim tijd op afstand blijven want geregeld waren nog enkele salvo's te horen.

Toen rond 8 uur alles stil bleef, gingen de Duitse soldaten de nog rokende delen van het uiteengespatte vliegtuig onderzoeken, doch de burgerbevolking werd op veilige afstand gehouden.

De ganse namiddag werd het echter één grote volkstoeloop. Rond 13 uur kon ik aldus getuige zijn van een afgrijselijke situatie. Een viertal populieren waren op 1 m van de grond weggemaaid en langs weerszijden van deze opening waren er telkens een drietal volledig zwartgebrand. Vier soldatenlijken lagen op de bosweg, de ene was al erger verminkt dan de andere.

Zo was één van de vier onthoofd en had enkel nog een bovenarm en één been. De vijfde die gevonden werd was de staartschutter, maar deze werd pas een heel eind verder gevonden. De staart van het toestel moet afgeknakt zijn bij het contact met de bodem en over het ernaast liggend bosje heen geslingerd zijn, waar hij een kleine 100 m verder in een weide vlak naast een huis terechtkwam. De staartschutter zelf werd nog een 200 m verder gevonden op een boomgaard. Zijn volledige gestalte was een drietal vingers diep in de grond getekend..."

Die staartschutter heette Sgt Richard Gill, hij was 35 jaar en afkomstig uit Preston, Lancashire. We kunnen veronderstellen dat hij nog gepoogd heeft het toestel in extremis te verlaten, daar hij op zo'n aanzienlijke afstand van het wrak gevonden werd. Jaren na de oorlog zou Gill's afdruk in de grond nog steeds te zien zijn. Duitse soldaten droegen ondermeer de parachutes weg. Toen één van de bewoonsters van de Ruissenbroek vroeg of zij niet een stuk ervan kreeg, antwoordde één van de Duitsers dat zij te lang geslapen had.

Eveneens uit Lancashire was de rugkoepelschutter, F/O Frederic Brearley Hill, het enige kind van Arthur en Ethel. "Brea", een struise, blonde jongeman die erg bedreven was in het zwemmen en fietsen, nam dienst bij de politie. Een vriend van hem, Clifford Gray, schreef : "Toen de oorlog uitbrak voelde hij dat hij niet voldoende deed als een politieman. Hij wist dat ik piloot was. Ik kreeg een brief van hem waarin hij me zijn gevoelens beschreef, dat hij ook in de luchtmacht wilde gaan. Ik raadde het hem ten stelligste af. Maar op dat moment had hij natuurlijk reeds een beslissing genomen. Kort daarna vernam ik dat hij vermist was. Ik had hem gezegd niet in de RAF te gaan omdat op dat moment de levensverwachting van een bemanningslid niet meer dan een dozijn opdrachten was. En ik beleefde er zelf een beroerde tijd..." Brea's vriend kreeg dus gelijk : de bemanning van F/Lt Taylor was op 23 maaart 1944 op Waterbeach gearriveerd, en nam o.m. deel aan de operaties tegen het rangeerstation van Kortrijk. Bree en zijn strijdmakkers vlogen een dozijn opdrachten, de raid op Aken was hun dertiende...

Kort voor de raid naar Aken kreeg de bemanning een adempauze. Brea keerde naar Bury terug, waar hij op het marktplein zijn vriend Jack Isherwood tegen het lijf liep. Jack stond op het punt te trouwen, en had een getuige nodig. "We trokken naar ons stamcafé, de "Bay Horse", waar onze vriendschap nog eens met enkele glazen ale beschonken werd. Ik herinner me dat Brea me vertelde dat hij een slecht voorgevoel had.

We hadden een ruime vriendenkring voor de oorlog. We waren met zesendertig. Slechts negen overleefde die vijf jaar..."

De twee schutters uit Lancashire, Brea Hill en Richard Gill, waren de enigen die een individueel graf kregen. Zij bevonden zich immers in de achterste helft van het vliegtuig, terwijl de vijf anderen dicht bij elkaar, in het neusgedeelte zaten. Uit Hilaire Van Mello's beschrijving kunnen we concluderen dat de identificatie van deze vijf uitermate moeilijk was. De resten van de vijf overige bemanningsleden werden in één kuil op de Geraardsbergse begraafplaats ter aarde besteld.

"Nadat de opruimingswerken stopgezet waren," aldus Hilaire Van Mello, "gingen mijn neef Remy Scheerlinck en ik bijna dagelijks naar die plaats terug met de hoop er nog een en ander te zullen vinden.

Wat er wel te rapen viel waren kleine maar ook grote stukken mica, afkomstig van de koepels, al of niet door brand aangetast. Uit de 3 tot 5 mm dikke brokstukken zaagden we kruisjes of letters van voornamen. Buiten een zakmes, waarvan het heft volledig was weggebrand werd het niet veel zaaks meer. Ik stond dan ook op het punt definitief de plaats van het onheil te verlaten toen ik in de berm van de weide een immatriculatieplaatje vond van één van de gesneuvelden. Het was redelijk gaaf gebleven zodat ik de naam meende te lezen : Thomas Raaf. Natuurlijk was dit plaatje voor een jonge knaap als ik een waardevol souvenir. Daarom droeg ik het steeds bij me, in mijn geldbeugel.

Na de bevrijding bracht ik onze veldwachter de h. Ernest De Staercke hiervan op de hoogte, maar voelde me niet direct bereid mijn kleinood af te staan. Die tijd liep ik school in het St.-Catherinacollege te Geraardsbergen. Tijdens de zomer van 1945 werd ik op een namiddag uit de klas geroepen.

Op de speelplaats stond onze veldwachter die vergezeld was van een hogere officier van het leger, aan wie ik uiteindelijk het plaatje heb overhandigd.

Alhoewel ik wel wist dat die gesneuvelden op het kerkhof te Geraardsbergen begraven werden, ben ik nooit op de gedacht gekomen er eens een kijkje te nemen.

Enkele jaren terug woonde ik een begrafenis bij op dat kerkhof en zag eigenlijk onverwachts 18 graven van gesneuvelde soldaten. Meteen dacht ik aan die gebeurtenis terug en mijn oog gleed op zoek naar : Thomas Raaf.

Wat vond ik : een graf met de naam = C.K. Thomas, want hij behoorde tot de (R)oyal (A)ustralian (A)ir Force."

Zijn volledige naam luidde Cecil Keith Thomas, een Australiër met een afkomst waarop vele van zijn landgenoten fier zouden zijn. Kort nadat de ontdekkingsreiziger Cook over het bestaan van dit zuidelijk gelegen continent rapporteerde, broeide bij de toenmalige Britse machthebbers het plan om van dit reusachtige, onherbergzame continent een strafkolonie te maken. Een dozijn schepen, volgeladen met gevangenen waarmee men in Groot-Brittannië geen blijf meer wist, zetten koers naar Australië.

Op 26 januari 1788 meerde "The Friendship" in een baai van het wat nu New South Wales heet. Een zekere Thomas zette er voet aan land.

Zes generaties later woonde de ondernemer Albert Thomas, met zijn vier kinderen in Townsville, Queensland.

De kleine Keith leerde drummen voor een school parade, maar leerde eveneens piano spelen. Zijn enige zus Valery schreef : "Onze schooldirecteur zorgde ervoor dat hij ieder ochtend enkele uren kon oefenen. Hij begon om 5 uur 's ochtends. Eén van onze vrienden wandelde iedere morgen voorbij de school en hij vond die klassieke muziek zo mooi die uit een open raam naar buiten dreef, dat hij te lang luisterde en zijn trein naar het werk miste.

Tijdens een fuif vroeg men hem paino te spelen. "Piano is voor klassieke muziek, maar ik zal drummen". 

Toend de oorlog uitbrak vervoegde Keith's oudere broer Ron de RAAF, en hij zou hem volgen. Hij ging er niet heen omwille van het spannende leven, zoals vele van zij vrienden deden. Ma noch pa waren tevreden met zijn beslissing, ook al omdat hij veel ziek was leed aan een maagzweer, die hij "George" noemde."

Keith startte zijn opleiding in de RAAF in 1942. In december 1943, toen hij zijn training als bommenrichter op Wellington vervolmaakte, vloog hij voor de eerste maal mat Lloyd Taylor.

Zij zouden hetzelfde graf delen, samen met de drie andere gesneuvelden : de navigator, Sgt James Frederick Vincent, een 24-jarige Londenaar - de radiotelegrafist, P/O Stanley William Newman, uit Northwood, New South Wales, Australië - en de boordmeccano, Sgt Alan Roderick, 24 jaar en afkomstig uit West-Super-Mare (Somerset). 

Voor de Australische familie Thomas was met de dood van Keith het leed nog niet voorbij. Valery Thomas schreef : "Mijn broer Ron was eveneens waarnemer in een Beaufort bommenwerper. Zijn eenheid was gestationeerd aan de Noordkust van Nieuw-Guinea en betrokken in duikbootpatrouilles. In februari 1945 moest hij in een tropische storm opstijgen, hij keerde nooit meer terug.

De oorlog sneed overal diepe wonden. Jullie Belgen waren bezet en jullie land werd getroffen door bombardementen enz. Maar wij verloren onze geliefden..."

De berging in 1997

Het feit dat de crashplaats in het Natuurreservaat Moenebroeke ligt (beheerd door de v.z.w. Natuurreservaten), verplichtte het team wel om omzichtig tewerk te gaan. Na de schriftelijke bevestiging van de heer Carlos D’Haeseleer, de opzichter van het terrein, kon overgegaan worden tot een diepgaander onderzoek.         

In de ochtendschemering van  5 december was het bergingsteam voltallig en kon de groep vertrekken naar het Natuurreservaat de Moenebroek.

Tegen 08.10 uur arriveerde de kraan op het terrein. Omwille van de bijzondere omstandigheden eigen aan een berging in een natuurreservaat, werd er gebruik gemaakt van een vrij kleine kraan.

Intussen was het klaar geworden en kon de eigenlijke berging beginnen. Eerst werd er gegraven in de veldweg net buiten het natuurreservaat en langsheen de haag die het beschermende gebied afsluit (site 1). Vrij snel kwamen de eerste stukjes aluminium en plexiglas boven. In de grondstructuur tekenden zich grote vlekken totaal verweerd aluminium af. Daarna werd dichter bij de haag gegraven, maar veel meer dan een
bomhaak en wat kleine onherkenbare aluminiumfragmenten leverde dit niet op.

Aangezien het graven met de kleine kraan toch aanzienlijk meer tijd in beslag nam dan normaal en de resultaten toch eerder pover bleken, werd rond 9 uur besloten de werken op deze site te staken en aan de overkant van de haag verder te graven. (site 2)

Op nauwelijks 10 meter van de haag reageerde de detector opnieuw hevig. Onmiddellijk onder de begroeiing bleek al verbrande aluminium te zitten. Toen deze verwijderd was kwam de kraan terecht op een dikke laag, vrij los liggende fragmenten, waar vrij weinig aarde of slijk bleek tussen te zitten. Het graven met de kraan werd gestaakt, waarna er met de hand en spade verder gewerkt werd. Er werden heel veel fragmenten geborgen. Onder deze - veelal kleine – metaal- en aluminiumfragmenten bevonden zich ook enkele interessante voorwerpen, zoals een persluchtfles, stukken van de zetel van de schutter, enkele patronen .303 en veel leidingen.

De vondsten waren op dat moment echt omvangrijk en om de werkzaamheden zo vlot mogelijk te laten verlopen, werd rond 09.30 uur geopteerd om het materiaal in bakken te laden en naderhand te sorteren.

De aanwezigheid van talrijke, kleine en niet direct te identificeren fragmenten maakte het bergingsteam intussen duidelijk dat het opnieuw om een stortput ging, waarin het Duitse Bergungskommando de resten had gedumpt. De inhoud bleek wel aanzienlijk te verschillen van deze blootgelegd in Sint-Maria-Lierde. Zo bevatte deze put helemaal geen tegengewichten en restanten van fosforbommen. Ook munitie werd, op enkele schaarse .303 hulzen na, zo goed als niet geborgen.

Tegen 10.00 uur was het gros van de blootgelegde stukken geborgen en kon de kraan terug aan het werk. Ondertussen werd de zeef opgesteld. Met behulp van een dompelpomp werd uit een plas water gerecupereerd om de uitgegraven stukken op de zeef af te spuiten. Tegen 10.15 uur was deze lijn operationeel. Het geborgen materiaal werd nu eenmaal uitgegraven, gesorteerd, en na een grondige spoelbeurt weggebracht naar de aanhangwagen.

Het werk op site twee ging intussen zijn gang. Rond 10.35u. werd een grote filter blootgelegd, mogelijks van de koeling. Kort daarop kwamen een zuurstoffles en tal van remschoenen aan de oppervlakte.

Toen de kuil ruim een meter diep was, bleek de grond niet al te veel metaal meer te bevatten. Een detectie door Dany Saey, die weerom voortreffelijk werk verrichtte, wees echter op de aanwezigheid van een groot voorwerp, mogelijks zelfs een motor. Vanaf 10.40 uur begon de kraan de put verder uit te graven. Na een ruim kwartier stootte de bak van de graafmachine op het bewuste voorwerp. Dit werd met grote zorg blootgelegd en bleek een vrij goed bewaarde propellernaaf te zijn. Blijkbaar hadden de Duitsers toch niet het onderste uit de kan gehaald. Tegen 11.00 uur werd de naaf uit de kuil getakeld en met de kraan tot vlak bij de plas gebracht. Hij werd er direct afgespoten en bleek nog in perfecte staat te verkeren.

Naderhand werden in de kuil ook nog enkele kleinere stukken van de motor gevonden. Daarop vond opnieuw een detectie plaats, maar deze leverde geen tastbaar resultaat meer op. Rond 11.15 uur werd het graafwerk met de kraan gestaakt. Het bergingsteam ging echter onverminderd door met het sorteren, afspoelen en zeven van het geborgen materiaal. Daarbij werden ook stukken van de houten schroefbladen gevonden.

Daarna ging het team verder met het sorteren en het afspuiten van de vondsten. De kraan begon de op site 2 gegraven put te dempen.

Nu restte het bergingsteam nog het verder sorteren, afspoelen en afvoeren van het geborgen materiaal. Daarna werd het terrein zo goed als mogelijk in zijn oorspronkelijke staat hersteld.

Het feit dat op de site zelf een grondige schoonmaak doorgevoerd werd met stromend water, zorgde voor een beter beeld van de geborgen onderdelen. Het meest imposante stuk is ongetwijfeld de vrijwel intacte propellernaaf. Opvallend hierbij was dat deze Lanc uitgerust was met houten schroefbladen. Daar we te maken hadden met een Mark II-versie (uitgerust met Bristol Hercules-motoren), deed ons vermoeden dat ook hier metalen bladen zouden gebruikt worden (zoals bij de Halifax van Schendelbeke). Een ander interessant stuk was de oliekoeler.

Het plaatwerk verkeerde nog in goede staat, doch veel werd er niet gevonden. Van de bemanningsleden werden diverse gespen, parachutehaken en draagbare zuurstofflessen geborgen. Eveneens indrukwekkend zijn de massa kleinere onderdelen van de Lancaster die in vrij goede toestand verkeren.

 

 

Datum: 
28/05/1944
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Moenebroekstraat
Schendelbeke
be
Type Locatie: 
Incident
Labels: 
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: '40-'45 boven Schelde, Dender en Durme, De Krijger, Erpe, 1996