Blenheim in de Ierse Zee - Arthur Van Waeyenberghe

Door Cynrik De Decker

De Slag om Engeland is in het collectieve geheugen onlosmakelijk verbonden met Spitfires, Hurricanes en Messerschmitts. Maar er waren nog andere ‘Battles of Britain’, namelijk deze gevoerd door het RAF Coastal Command. Veel minder episch, want de bemanningen hielden zich vooral bezig met kustbewaking en waren nauwelijks of niet betrokken bij luchtgevechten. Maar daarom waren ze niet minder belangrijk. Het was dan ook geen toeval dat ook zij na de oorlog werden beschouwd als behorende tot Churchills ‘enkelingen’ die het Avondland behoedden voor de Duitse invasie. Bij die ‘Few’ bevonden zich ook Belgen.

Arthur Van Waeyenberghe werd als eerste zoon van Guillaume en Emma Vijverman op 17 januari 1915 geboren in het Oost-Vlaamse Herzele. Vader Van Waeyenberghe was elektricien en hield er een bloeiende handel in de Peperstraat op na. Aan die zaak was ook, zoals in die tijd wel vaker voorkwam, een café verbonden: De Katholieke Kring.

De jonge Arthur speelde voetbal in Herzele-Club en toonde algauw, net als zijn vader, een technische aanleg. De toekomst voor de oudste zoon was duidelijk: Arthur zou de zaak van zijn vader overnemen en trok naar een technische school. Zijn dienstplicht vervulde hij als milicien in de klasse 1933 in het 9de Linieregiment.

Het leger beviel de jongeman blijkbaar, want in 1934 tekende Tuur bij als sergeant. Op eigen verzoek nam hij echter een jaar later dienst als soldaat in het kader van de specialisten van het 1ste Regiment Militaire Luchtvaart in Evere. Arthur wilde misschien wel piloot worden, maar koesterde weinig illusies. Die droom leek veeleer voorbestemd voor zonen van rijkelui en edellieden. Door de toenemende technologische vooruitgang in de luchtvaart kon men bij het Belgisch leger daarentegen best wel handige elektriciens gebruiken.

Arthur voelde zich thuis in de Militaire Luchtvaart en mocht algauw met de vliegtuigen taxiën. Zijn besluit stond intussen vast: hij zou zo snel mogelijk dat felbegeerde brevet van militaire piloot behalen. Op 2 maart 1936 werd hij toegelaten tot de vliegschool. Op 30 september was hij korporaal leerling-piloot en op 26 maart 1937 sergeant-vlieger. Hij leerde vliegen op Fairey Fox. Als 1ste Sergeant Vlieger werd hij toegelaten in het kader van de onderofficieren.

Op 15 april 1937 nam Arthur Van Waeyenberghe dienst in de 7/III/3, twee jaar later werd hij opgenomen in de 3/I/3.

Capriolen

Het waren de gloriedagen van de luchtvaart en Arthur Van Waeyenberghe verscheen te pas en te onpas, bij voorkeur op woensdag, boven het Herzeelse marktplein om er tot jolijt van de jeugd capriolen uit te halen. Wanneer hij met zijn Fairey Fox over de velden rond Herzele vloog, keken de boeren op van hun werk op en wezen elkaar het vliegtuig aan, roepend: „’t Is Tuur!” Zijn favoriete stunt was de motor stilleggen en naar de grond duiken. Aanvankelijk dacht iedereen dat hij te pletter zou storten, maar Arthur schakelde net op tijd de motor weer aan en verdween aan de horizon. ’s Zaterdags keerde hij op meer gebruikelijke wijze terug naar Herzele. Zodra hij in de deuropening van De Katholieke Kring verscheen, steeg de omzet zowel als het verbruik van bier en jenever.

Sommigen stelden Tuurs acrobatieën niet op prijs. Vooral de modale Vlaamse duivenmelker wilde niet weten van een grote vogel die zijn duiven verhinderde ‘te vallen’ en verwittigde de Rijkswacht. Arthur moest voor de krijgsraad verschijnen, maar werd vrijgesproken. Een Herzeels rijkswachter werd immers niet in staat geacht de hoogte van een vliegtuig te schatten en daarom werd de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Arthur was intussen een uitmuntend vliegenier geworden, waardoor zijn meer gefortuneerde collega’s zijn bescheiden afkomst vergaten. De populaire Herzelenaar kon de train de vie van zijn medepiloten echter niet bijhouden. Deze gingen vaak uit eten en dansen en dat kon Tuurs beurs, gespijzigd met de soldij van onderluitenant, amper aan. Meer dan eens vroeg Arthur zijn ouders om geld. Dit waren echter slechts onbeduidende problemen in vergelijking met wat de wereld te wachten stond.

Dagboek

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was Tuur kandidaat onderluitenant en volgde hij een cursus in de vliegschool in Steene-Oostende. Hij noteerde in zijn dagboek:

„10 mei, oorlogsverklaring te Oostende, tijdens de nacht vervoeg ik mijn eenheid (3/I/3), onder bevel van kapitein-vlieger Duchatelet op het oorlogsvliegveld Neerhespen. We zijn ingekwartierd in het dorpje Neerwinden.”

„11 mei, vertrek van Neerwinden in autocar (haast alle kisten zijn buiten gebruik als gevolg van landingsongevallen, bombardementen en machinegeweeraanvallen) om 14.30 uur voor Ursel. Aangekomen om 21.30 uur.”

„12 mei, vertrek van Ursel om 5.30 uur, aankomst te Zwevezele om 6.30 uur, vertrek van Zwevezele om 15 uur, Belgisch-Franse grens om 17 uur, aankomst Saint Hilaire-Cotte om 21.30 uur.”

Arthur voelde er niets voor om na de Belgische capitulatie terug te keren naar het bezette België. Hij trok verder door Frankrijk. Op 22 juni 1940 verzeilde hij in Bordeaux, maar ook daar waren de Duitsers in aantocht. Hij reisde dan maar verder zuidwaarts naar Bayonne, waar hij het Britse consulaat opzocht.

Op 24 juni 1940 om 18 uur ontscheepte de Herzelenaar uit Saint Jean Deleuz. Drie dagen later zette hij voet aan wal in Plymouth in Groot-Brittannië.

Coastal Command

Op 1 juli 1940 vervoegde Tuur Van Waeyenberghe de Royal Air Force. Hij vulde er een rist paperassen in, maar kon ook een indrukwekkend palmares als piloot voorleggen. Een vlieger die zowat vijfhonderd vlieguren in z’n vluchtenboek had genoteerd, stond meteen hoog aangeschreven. Tuur kreeg een formuliertje in de handen gestopt: met ingang van 12 juli was hij Pilot Officer en moest hij zich begeven naar No. 5 Operational Training Unit in Aston-Down.

Er boden zich vele Belgen in de RAF aan. Voor Engelse monden was Van Waeyenberghe bijna niet uit te spreken en bijgevolg werd zijn naam afgekort tot Van.

Arthur leerde er vliegen op de tweemotorige Blenheim I. Op 19 juli vloog hij zijn eerste oorlogsmissie. Hij was toen copiloot, maar reeds de volgende dag kreeg hij de knuppel in de handen geduwd en voerde hij zijn eerste ‘solo’ uit. Die allereerste solovlucht op een tweemotorig toestel duurde een kwartiertje. Tuur kreeg de volgende dertien dagen een echte stoomcursus te verwerken, vloog soms viermaal daags, maar zijn vlieginstructeurs waren tevreden. „Boven het gemiddelde”, penden ze in zijn vluchtenboek.

Op 2 augustus 1940, nauwelijks een maand na zijn aankomst in de RAF, werd Arthur opgenomen in een operationele eenheid, No. 236 Squadron van het Coastal Command. We mogen ervan uitgaan dat dit uitzonderlijk snel was, wat de vliegkunsten van Arthur onderstreept.

Het Coastal Command (kustcommando) was een ontwikkeling van de kustwacht van de RAF, met als bedoeling alle RAF-squadrons die samenwerkten met de marine onder te brengen in één organisatie. Coastal Command voerde fotografische en meteorologische verkenningsopdrachten uit en nam deel aan de strijd tegen duikboten en vijandelijke schepen. Zijn toestellen werden ook ingezet bij reddingen op zee.

Aanvankelijk vloog Arthur meestal oefenvluchten, kwestie van de routine in een operationele eenheid aan te scherpen. Maar op 24 augustus 1940 tekende hij zijn eerste echte operationele patrouillevlucht op. Diezelfde dagen waren ook het hoogtepunt van een luchtslag die de geschiedenis zou ingaan als de Slag om Engeland. Aangezien Arthur Van Waeyenberghe reeds tijdens die periode operationeel vloog in de rangen van de Royal Air Force, behoort hij tot de 29 Belgen die daadwerkelijk deelnamen aan de Slag om Engeland. En hoewel hij niet betrokken was bij hectische luchtgevechten tussen Messerschmitts, Hurricanes, Heinkels en Spitfires boven de heuvels van Kent, was zijn verdienste tijdens deze periode niet de minste.

Tot de voornaamste taken van Coastal Command behoorde de luchtbescherming van konvooien. Groot-Brittannië stond alleen en het eiland was haast volledig afhankelijk van de grondstoffen die in de Britse havens werden gelost. Daarom hielden Wehrmacht en Luftwaffe de konvooien onophoudelijk in het vizier. Arthur en zijn strijdmakkers moesten speuren naar mogelijke Luftwaffe-bommenwerpers en naar schepen en U-boten van de Kriegsmarine die erop uit waren om de handels- en transportschepen te kelderen. Ook vloog hij bewakingsopdrachten langs de kust, om de Luftwaffe in het oog te houden.

Dienen bij Coastal Command was niet meteen de boeiendste taak in de RAF, maar aangezien de vluchten vaak plaatsvonden boven de onmetelijke oceaan, vergde het van de bemanningen opperste discipline, concentratie, navigatie- en stuurmanskunst. Het was bovendien een gevaarlijke onderneming. Ontelbare missies werden uitgevoerd in barslecht weer. Een grove stuur- of navigatiefout kon wel eens onvergeeflijk blijken en fataal aflopen. Bij een eventueel ongeval was de kans op overleven bovendien bitter klein, daar de reusachtige koude golven een tijdige redding schier onmogelijk maakten.

Kerstman

Op 19 november 1940 werd A-Flight, waartoe Tuur behoorde, overgeplaatst naar Aldergrove in Noord-Ierland, om een nieuw squadron te vormen, het No. 272. In het smaldeel dienden meerdere Belgen, onder wie Leopold Dejace. Vandaag is Aldergrove de Noord-Ierse luchthaven die de verbindingen met Belfast behandelt, maar destijds was het een winderige edoch degelijk uitgeruste militaire basis. Het ging er betrekkelijk rustig toe: Tuur tekende maandelijks slechts een vijftal vluchten op.

Arthur en zijn Luikse vriend Leopold Dejace vonden een nieuwe thuis bij de familie Phelps aan Estcourt Road in Gloucester. Betty Phelps, toen een kind van vijf, herinnert zich: „Met Kerstmis 1940 vonden we op de trap witte voetstappen die naar onze kamer leidden. Onderweg raapten we geldstukjes op. Mijn vader en onze Belgische gasten maakten ons wijs dat de Kerstman was langsgekomen. Na de oorlog vertelde mijn moeder dat het de Belgen waren die het hele plannetje hadden bedacht.” Voor Arthur en de duizenden buitenlanders die streden aan de zijde van de Britten en wier thuis nu in vijandelijk gebied was gelegen, boden deze gastgezinnen enige warmte en geborgenheid.

Kort daarop vertrokken Arthur en Leopold Dejace weer naar Aldergrove, om hun opdrachten voort te zetten. Doorgaans waren het vervelende dagen: eenzaam patrouilleren boven de Ierse Zee, al dan niet het hoofd biedend aan mist en onweer.

Vermist

Maandag 10 maart 1941 begon al met enige commotie. Twee Blenheims keerden in de voormiddag naar Aldergrove terug na een escorte-opdracht. Beide bemanningen vertelden hoe ze beschoten werden door hun eigen schepen, gelukkig zonder erg.

Die dag stond ook Arthurs naam op het krijtbord aangetekend. Hij zou vliegen met de Blenheim XK•L. Onder zijn naam prijkte die van Sergeant Victor Chanler, een Canadees die nog maar net uit een opleidingseenheid was aangekomen.

Beide Blenheims vertrokken, zij aan zij, om 13.35 uur voor een patrouillevlucht. Beide bemanningen moesten een konvooi opzoeken. Beide bemanningen vonden niets en omstreeks 17 uur zag de bevelvoerder van het 272ste smaldeel, Squadron Leader Fletcher DFC, die zelf met twee Blenheims in de regio een patrouille uitvoerde, Tuurs formatie voor het laatst. Intussen verslechterde het weer.

De patrouille van Tuur werd omstreeks 18 uur terug op Aldergrove verwacht. Enkele minuten vóór zes bemerkte de Britse radar twee toestellen in formatie, op een route voorbij Rathlin Island. De zichtbaarheid was erg slecht. De klok sloeg zes uur en nog steeds was geen spoor te bekennen van een van beide Blenheims.

Om te weten wat er vervolgens gebeurd kan zijn, moeten we het dagboek van het squadron raadplegen. „Het is mogelijk dat door Vans lange vliegervaring sergeant Chanler verkoos dicht bij Van te blijven, om aldus te profiteren van Vans navigatiekunst. Door de slechte zichtbaarheid kwamen ze waarschijnlijk met elkaar in botsing”, lezen we. Beide toestellen, Van Waeyenberghed XK•L en de Chanlers XK•E, stortten voor Ulster in de Ierse Zee, die zich voor altijd boven hen sloot.

De volgende ochtend vertrokken vijf bemanningen vanaf Aldergrove. Ze verdeelden de sectoren onder elkaar en zochten gedurende vijf uur, in de hoop in de Ierse Zee enig teken van leven te bespeuren. Eén bemanning bemerkte om 10.45 uur bij het eiland Jura olievlekken, maar geen wrakstukken. Waren dit de laatste sporen van de zes onfortuinlijke vliegeniers? Op de basis werd het verlies van Arthur diep betreurd. Het dagboek noteerde onder meer: „Hij was een zeer ervaren piloot en erg populair.”

Bezittingen

In Aldergrove werden de bezittingen van de zes vermisten verzameld en naar de familie gestuurd. Voor onze Belgische vliegenier was dit voorlopig niet mogelijk. Zijn vriend Dejace zorgde ervoor dat Tuurs uniform, sigarettendoos, pijpen en toiletgerei naar het gastgezin Phelps in Gloucester werden gestuurd. Hij stopte er een briefje bij voor Mrs. Phelps : „Ik verzegelde deze kist voor de reis, maar heb geen bezwaar indien u erin kijkt. Eigenlijk zou ik het appreciëren indien u de koffer van tijd tot tijd zou openen om te controleren of de mot er nog niet in zit. Indien tijdens de oorlog iets met me zou gebeuren, zou u dan zo goed willen zijn het nodige te doen via de Belgische ambassade?”

Leopold zou zijn belofte nooit kunnen waarmaken. Na zijn overplaatsing naar de 1401 Meteorological Flight stortte zijn Mosquito op 26 juli 1941 in de Noordzee. Zowat een half jaar later spoelde zijn lichaam aan op de Noorse kust.

De familie Van Waeyenberghe bleef de hele oorlog in het ongewisse. Arthur schreef geen brieven meer, maar via de Portugese hoofdstad Lissabon arriveerden geregeld pakjes van het Rode Kruis met sardines en chocolade.

Het thuisfront

Toch schreef het Rode Kruis van België op 29 juli 1941 een brief aan de burgemeester van Herzele: „Arthur Van Waeyenberghe, officier benoemd in juli 1940, werd als vermist opgegeven in maart 1941. Mogen wij u met de zorgvolle taak gelasten, den heer Gustaaf Van Waeyenberghe dit angstvolle nieuws mede te delen? Daar de verdwijning van maart dagtekent, laat dit, ongelukkig genoeg, veronderstellen dat het schip waarop zich deze officier bevond, met man en muis verloren gegaan is.”

Arthurs jongere broer, Ghislain, trok na de bevrijding naar het hoofdkwartier van de Britse strijdkrachten in het Shell-gebouw in Brussel. Een officier haalde een groot boek tevoorschijn. Ghislain volgde aandachtig de vinger van de Brit. Deze sloeg het register plotsklaps dicht en zei dat hij niets kon doen. Maar Ghislain had wel degelijk opgelet, want in een fractie had hij de naam van zijn broer gelezen: „Arthur A.L. Van Waeyenberghe: missing.” Ghislain wist genoeg en keerde bedroefd terug naar Herzele.

Op maandag 6 november 1944 werd om 9.30 uur een lijkdienst gehouden in de dekenale kerk van Herzele. Beide bemanningen zijn vereeuwigd op het monument van de vermiste RAF-vliegeniers in Runnymede. Arthurs naam vinden we daar op het paneel 35. Na de oorlog kreeg hij nog een symbolisch graf in Evere (II./17).

De enkelingen

In het boek The Narrow Margin. The Battle of Britain and the Rise of Air Power 1930-1949 werd voor de eerste maal de luchtslag om Engeland in historisch perspectief geplaatst. Achterin was een appendix te vinden met een lijst van alle vliegeniers die tijdens de Slag om Engeland operaties hadden uitgevoerd. Dit was de lijst van de bekende Few, die enkelingen aan wie volgens de Britse premier Winston Churchill het Verenigd Koninkrijk en de wereld zo veel te danken hadden. In die lijst prijkt ook Arthurs naam.

Het speurwerk voor bewuste lijst was het werk van Flight Lieutenant J.H. Holoway. De familie Van Waeyenberghe kreeg in 1966 nog een schrijven van Holloway met het verzoek een handtekening van Tuur te zenden om deel uit te maken van het ereboek dat in het Imperial War Museum rust, als eeuwigdurende herinnering aan wat Arthur en de andere ‘enkelingen’ hadden bewerkstelligd.

Ons onderzoek kreeg nog een opmerkelijk staartje. Betty Phelps, intussen op leeftijd, betrekt nog steeds het huis van haar ouders aan Estcourt Road in Gloucester. Toen wij haar contacteerden, herinnerde ze zich plotseling dat in haar juwelenkistje nog een knoop zat van Arthurs uniform. Het bleek een knoop van het tenue waarin hij in de Belgische luchtstrijdkrachten had gevlogen en dat hij in Groot-Brittannië had ingeruild voor het uniform van de RAF. Meer dan een halve eeuw na Arthurs dood keerde een klein maar tastbaar souvenir terug naar Herzele.

Bronnen

Literatuur

Guy Destrebecq, Pilot Officer Arthur Van Waeyenberghe in Carnets de Vol, mei 1984

Officier-Piloot Arthur Van Waeyenberghe uit Herzele in Het Nieuwsblad, 28 september 1946.

David J. Smith, Action Stations Volume 7. Military Airfields of Scotland, the North-East and Northern Ireland, Patrick Stephens Ltd., Cambridge, Cambridgeshire, 1983, ISBN 0-85059-563-0.

Archiefmateriaal

Operational Records Book No. 272 Squadron, National Archives, Kew.

Diverse persoonlijk documenten met betrekking tot Arthur Van Waeyenberghe in het bezit van de familie Van Waeyenberghe.

Pilots Flying Log Book, P/O A.A.L. Van Waeyenberghe, in het bezit van de familie Van Waeyenberghe.

Gesprekken met

Ghislain Van Waeyenberghe

Betty Phelps

Correspondentie met

Guy Destrebecq (+)

Betty Phelps, Gloucester (Groot-Brittannië)

Hans de Haan (+), Wijchen (Nederland)

Datum: 
10/03/1941
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Personalia: 
Van Waeyenberghe Arthur
Locatie
Peperstraat
Herzele
be
Type Locatie: 
Incident