Wellington R1406 te Sint-Laureins

In de nacht van 26/27 juni 1941 werd de Domstad Keulen door ondermeer tien Wellington-bommenwerpers van 40 Squadron aangevallen. Blijkbaar hadden de meteorologen van de RAF het dit keer bij het verkeerde eind, want boven het continent worstelden de bommenwerperpiloten met hevige rukwinden, terwijl regenvlagen tegen de wand van de Wellingtons sloegen en de cockpitraampjes geselden. Intussen schoten bliksemschichten naar de aarde. Negen bemanningen meldden bij hun thuiskomst dat de raid een mislukking zou zijn. Over de tiende machine, de Wellington met serienummer R1406, en rompcode 'BL-C',  was er geen nieuws.

De gezagvoerder van deze machine, Pilot Officer David W. Horrocks, studeerde voor de oorlog in Oxford, waar hij opgenomen werd in het Oxford University Air Squadron, een reserve-eenheid van de Royal Air Force waar men zijn vliegbrevet kon halen. Toen de oorlog uitbrak werden deze mannen opgeroepen om gevechtspiloot te werden. David Horrocks vervolmaakte zijn opleiding in de Britse kolonie Rhodesië (nu Zimbabwe). In 1941 keerde hij terug naar Groot-Brittannië – intussen had hij in Afrika een meisje leren kennen, met wie hij dat jaar huwde. Twee weken na zijn huwelijk vloog hij zijn eerste opdracht – de raid naar Keulen van 27 juni 1941.

Richard Baute en Alice Neerinckx woonden op dat moment in de Eerstestraat te Sint-Laureins, naast de hoeve van vader Baute. Alice was na middernacht opgestaan om hun kind te verzorgen, toen ze een geronk en gehuil hoorde van motoren. David Horrocks had de strijd met de weerelementen boven Oost-Vlaanderen verloren en kon de controle over het stuur niet meer houden. Een enorme slag bezegelde het lot over hem en zijn bemanning – aan boord zaten nog zes bommen van 500 pond elk.

Alice Neerinck : “Een helse bonk deed alles beven en trillen. Mijn man sprong uit bed. “Ne vlieger, ze hebben de’r enen afgeschoten, de smeerlappen !” Ik dacht dat alles in brand stond, maar het was achter de stallen dat een groot gat in de grond in lichterlaaie stond.”

Een helse klaarte verlichtte de gevels van de omliggende gebouwen. De houtmijten – achthonderd bussels had vader Baute samengehoopt staan achter de schuur –knetterden in de droge zomernacht.

Richard en enkele omwonenden kwamen maar aandraven met volle emmers water en gooiden – uit schrik dat ook de schuur zou beginnen branden – het water op de té droge mestvaalt. Tientallen malen struikelden ze over de links en rechts verspreide  wrakstukken.

Alice getuigde over haar man : “En in het schijnsel van al dat vuur zag hij tegen de muur een piloot op zijn knieën zitten. Hij liep er naartoe, maar plots kon hij geen stap verder meer zetten. Zag hij dat wel goed ? Zijn vliegeniersvest hing open, en het was alsof hij geen benen meer had. Zijn lichaam was ongeveer ter hoogte van zijn middel doorgesneden. En daar stond hij op. Mijn man zou dat beeld nooit meer vergeten. Maanden nadien droomde hij er nog van. ”

Intussen waren van overal nieuwsgierigen samengestroomd, zelfs vanuit de Moerstraat kwamen ze dwars door de velden. Maar niemand durfde dichter te komen. De vuurpoel knetterde geweldig en af en toe ontploften de kogels. Opeens spatte een benzinetank uiteen en het nabijgelegen bietenveld vatte vuur. Overal in het rond smeulde het en brandden stukken van de uit elkaar geslagen bommenwerper.

Uren bleef het er branden en van een eigenlijke reddingsoperatie was er geen sprake. De Duitsers die er vlug bij waren, bleken uitzinnig van vreugde dat het een neergeschoten Brits toestel was. Onmiddellijk bij hun aankomst moesten de omstanders de boerderij verlaten en overal zetten ze wachtposten uit.

Bij het aanbreken van de dag zag iedereen duidelijk wat hier gebeurd was : een zware bommenwerper lag neergestort tegen de hooimijten van landbouwer Baute. Het toestel had een grote krater in de grond gemaakt en was er samen met 800 bussels hout vrijwel totaal opgebrand. Gelukkig voor de hoeve en de omgeving waren de bommen niet geëxplodeerd. Het was vooral de grote hoeveelheid benzine – het toestel had nog honderden liters aan boord om tot in Keulen te raken, en terug te vliegen, die voor een alles verterende brand gezorgd had.

Eén van de motoren was ver van de bommenwerper weggeslingerd en maakte een groot gat in de weide naast het huis. Overal verspreid lagen wrakstukken.

Alice Neerinckx : “Ze liepen nog rond om nog andere slachtoffers te vinden. In de weide lag een blonde jongen, met zijn armen gestrekt. Toen de Duitsers hem na de vastellingen wegnamen, lag zijn afdruk nog in de grond geprent.”

Maar de Duitsers stelden ook vast dat er al lijkroof gepleegd was. De ringvinger van het slachtoffer in de weide was afgesneden. De zakken waren leeg gehaald en er was ook een vliegeniersvest verdwenen.

De negentigjarige Alice Neerinck vertelde in 2006 : “De Duitsers waren razend, en met reden. Niemand mocht op het hof. Duizenden mensen zijn hier gepasseerd, en de Duitsers maar kafferen.

Zes weken na de ramp kwamen de Duitsers nog resten van het wrak ophalen. Ze trokken zo een groot stuk uit de modder, en onderaan hing het lijk van een van de slachtoffers. Mijn man wilde wat water van de pomp halen om hem toch wat te wassen. “Niet nodig,” antwoordden de Duitsers, “’t Is toch maar een Tommy”. Ze trokken het wrak op, het was zwoel weer en het rook naar ontbinding. Ze lieten het wrak weer zakken. Die jongen zit daar nog steeds.

De Duitsers namen uiteindelijk drie lichamen mee : Pilot Officer Kenneth Glock, waarnemer Pilot Officer Wallace Green (23 j.) en de 27-jarige boordschutter Sergeant Tecwyn Morris, een echte Welshman. Hij werkte voor de oorlog in een groentenzaak. Zijn vrije tijd bracht hij door in een nabijgelegen boerderij of in de heuvels rond het dorpje Graigfechan, waar hij konijnen schoot. Vooral deze laatste bezigheid stimuleerde hem om de RAF als boordschutter te vervoegen. De drie werden te Sint-Laureins begraven. Hun stoffelijke resten werden in de herfst van 1950 naar Adegem overgebracht. De lichamen van de drie overige bemanningsleden (Pilot Officer Horrocks, Sergeant Leslie Page en Sergeant Jack Clover) werden nooit geborgen. Noch de Duitse, noch de Britse instanties konden iets doen om de drie gesneuvelden een waardig graf te geven; de drie families kregen het bericht dat hun geliefde 'vermist' was. Boer Baute zette op de plaats een houten kruisje. Zijn vrouw Alice vertelde ons nog :

Na de oorlog kwam de familie van de piloot op bezoek, en ze komen nog haast elk jaar terug. De eerste keer moet in 1946 geweest zijn. Ze zagen het houten kruisje, en gaven ons geld om er een stenen kruis op te zetten, en dat hebben we ook gedaan. God, wat hebben die mensen hier aan tafel geschreid – hun zoon was maar 23 jaar oud. In 1960 kwamen zijn weduwe en broer langs, en die hadden graag een souvenier van het vliegtuig gekregen. Mijn man beloofde er voor te zorgen. Samen met onze vijftienjarige  zoon nam hij een spade en begonnen ze te spitten. Het eerste wat ze vonden, was een bom van 250 kilo. Met een stalen kabel hebben ze die eruit gelicht, en wij hebben de ontmijningsdienst gecontacteerd. Er werd een vrachtwagen met een bak zand voor de deur geparkeerd, maar ze konden die bom niet naar de straatkant brengen. Een van die ontmijners heeft dan de ontsteker eruit gedraaid. Ik vroeg hem nadien wat er zou gebeurd zijn als hij daar niet in geslaagd was. Hij antwoordde dat dan onze boerderij zou plat gelegen hebben.”

Het stenen gedenkkruis staat nog steeds achter de boerderij, als herinnering aan de drie vermiste vliegers die nog onder de graszoden zitten.

 

Datum: 
27/06/1941
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Eerstestraat
Sint-Laureins
be
Type Locatie: 
Incident
Patrimonium
Bronnen: 
De Decker Cynrik: Vleugels boven het Meetjesland, De Eecloonaer, Eeklo, 2008
Operations Record Book N°40 Squadron, Public Records Office, Kew
Interview Alice Neerinckx april 2006
Info via de zus van Tycwin, Mrs. Roberta Phillips, correspondentie via Emrys Wynne, burgemeester van Rhuthun