Wellington bij Retie

Boven de provincie Antwerpen had de Wellington X3469  door de Flaktreffers boven Duitsland met grote problemen te kampen. We laten zijn waarnemer, Graham Welsh aan het woord :

"We begonnen met alles wat niet absoluut noodzakelijk was overboord te gooien. Onze Wellington verloor steeds hoogte, maar op dat moment maakte ik me hierin niet druk, omdat ik voelde dat op de manier waarop we brandstof verbruikten, de situatie zich zou herstellen. Dit gebeurde niet, dus ik ging naar de neuskoepel om de achterdeur te openen om de neusschutter in de mogelijkheid te stellen uit zijn toren te kruipen. Het was immers zo dat in de Wellington, wanneer de neusschutter in zijn koepel was, hij er niet in z'n eentje uitraakte.

We vlogen steeds lager en lager. Ik stond vooraan het vliegtuig naast de piloot, en begon uit te kijken naar een plaats waar we konden een noodlanding uitvoeren. Toen we zo'n driehonderd voet hoog waren scheerden we in de richting van een boerderij. Nu vlogen we al op een erg trage snelheid, en Langton richtte de neus een beetje op om over de boerderij te vliegen, maar dat was teveel gevraagd. Het toestel helde over, de vleugel richtte zich naar omlaag en we sloegen tegen de grond. Vanop dat moment is mijn geheugen een beetje vaag, maar ik hoor nog steeds de crash en dan de plotselinge stilte."

De Wellington X3469 van het 9 Sqdn lag gebroken bij Retie, maar net over de grens op Nederlands grondgebied. Als bij wonder was er slechts één dode. De staartschutter, de 21-jarige Sgt Ken Pexman had zijn eerste missie niet overleefd - hij ligt op het Schoonselhof begraven.

Graham Welsh gaat verder :

"Na een tijdje kwam ik weer bij bewustzijn. Ik lag in de modder bij de boerderij. Ik stond recht, erg beduusd, want ik had een slag tegen m'n hoofd gekregen en had waarschijnlijk een lichte hersenschudding. Wanneer ik rechtstond en mezelf in evenwicht moest houden zag ik m'n radiotelegrafist en mijn neusschutter hinkend naar mij toe komen. De neusschutter dacht na de crash  dat we op zee geland waren, en hij dook uit het vliegtuig, in de modder, en bleef ongedeerd. De radiotelegrafist had nog getracht een boodschap naar huis te sturen en toen we crashten sneed hij zijn duim aan de morsesleutel waardoor hij een lelijke wonde had.

Het volgende wat ik me herinner is de boer, een oude man, die bij ons kwam. Ik spreek een beetje Duits en een beetje Frans, en ik wist dat we dichtbij de Belgisch-Nederlandse grens waren. Dus ik haalde m'n Frans boven, voor het geval we in België zouden zijn, maar de boer begreep ons niet. Ik trachtte het toen in het Duits, maar nog steeds geen resultaat. Op dat moment, bij het luisteren naar wat hij zei, kwam ik tot de verkeerde conclusie dat we in Nederland waren. De boer inviteerde ons in het huis om ons schoon te maken.

Op dat moment, hoewel ik erg van slag was, had ik twee zorgen. Ten eerste waren er onze piloot Langton en de staartschutter Pexman. Volgens wat de boer zei, waren ze beiden gestorven. Hij wou niet dat we terug naar het vliegtuig gingen. Mijn tweede zorg was dat het in zo'n geval onze plicht was het toestel te vernielen. Het probleem was dat het vliegtuig erg dicht bij het huis lag, en in geval we het zouden verbranden, zou ook de hele boerderij in vlammen opgaan vanwege de brandstof die we aan boord hadden. Dus er was een dilemma. Ik trachtte dit aan de boer duidelijk te maken en ik begreep dat hij ervoor zou zorgen dat het vliegtuig zou vernield worden vooraleer de Duitsers er bij zouden geraken. Ik had er echter wel reeds voor gezorgd dat de geheime apparaten die we hadden reeds automatisch vernield waren. Ondertussen maakte de boer ons duidelijk dat we zijn erf maar beter zouden verlaten, dus we gingen het veld in, noordwaarts. Spijtig genoeg ontdekte ik erg snel dat ik bij het verlaten van het vliegtuig op één voet terechtgekomen was want mijn enkel was ernstig verzwikt. Ik hinkte met de twee andere. We trachtten zoveel mogelijk afstand af te leggen, en verborgen ons in een bos coniferen. Boven ons hoofd cirkelde een Duits toestel, ik denk een Dornier 217, die heen en weer over het gebied vloog.  

Na een tijdje hadden we discussie. Wat nu te doen ? We hadden opgemerkt dat er een tweetal boerderijen niet erg ver weg lagen. Eerder dan ons een hele dag te verbergen zouden we beter naar een hoeve gaan om te zien of we het verzet konden contacteren."

Een dagenlange zwerftocht

De volgende dag werd het lichaam van Sgt Pexman geborgen en de gewonde piloot, Sgt Langston, kreeg de eerste medische zorgen toegediend. Vanzelfsprekend waren de Duitsers niet tevreden met Langstons naam en nummer (het enige wat hij volgens de regels van de Geneefse Conventie aangaande de behandeling van krijgsgevangenen moest meedelen). In een Duits rapport vinden we :

"Volgens een gewond bemanningslid zijn er nog drie Engelse onderofficieren-vliegers op de vlucht :

1.) John Johnson (vlieger-sergeant)

2.) Jack Harroth (     "          )

3.) Graham Walst (     "          )

De zoektocht naar deze 3 bemannningsleden wordt door de 7./Grenzwacht-Clüver alsook door de Feldgendarmerie Turnhout en troepen van de oefenterrein Beverloo waargenomen. Orstkommandantur Eindhoven (Holland) heeft eveneens aan de grens patrouilles van de Feldgendarmerie en Nederlandse rijkswachters ingezet."

De zoekactie, waaraan ook de soldaten van de 371. I.D. zouden deelnemen zou op niets uitdraaien. Het drietal wist zich enkele dagen in de Antwerpse Kempen schuil te houden. We laten weerom Graham Welsh, die intussen met zijn vrienden in een dorpje verderop gearriveerd was, aan het woord :

"Die boer was erg aardig, gaf ons wat eten, en vertelde dat we ons in een schuur in een veld moesten verbergen, wat we dan ook deden. Later die dag kwam er een dokter die onze wonden verzorgde. Op dat moment arriveerde een kennis van de boer. De jonge man zei in perfect Engels dat hij op een boerderij in Noord-Engeland gewerkt had. Hij legde ons uit dat zodra ze ons konden helpen, we naar het verzet zouden gebracht worden. De volgende nacht keerde hij terug, met een vriend.

Nu kwam mijn meest pijnlijke ervaring. De kennis van de boer nam ons mee in het duister, doorheen velden tot we bij een hoofdweg kwamen, blijkbaar een die door de Duitsers zou kunnen gebruikt worden want we moesten ons regelmatig verbergen. We staken de weg over en na een tijdje kwamen we aan de voet van een heuvel. Op dat moment waren we echt verrast toen de Engelssprekende kerel zei : "Wel, we moeten je hier verlaten. Nu moet je op deze heuvel gaan, naar die kerk en op de deur te kloppen. Iemand zal daar op jullie wachten en je ontvangen." We gingen de heuvel op, aan de kerk, en klopten verscheidene keren op de deur. Er gebeurde niets. Toen bemerkten we bij de kerk de woning van de priester. Na een tijdje beslisten we erg zachtjes op de deur te kloppen, en na enkele klopjes verscheen het gezicht van een oudere meneer vanop de eerste verdieping. Ik herinner me dat hij een slaapmuts droeg. Hij zei iets wat we niet begrepen, dus we wachtten een tijdje. Er gebeurde niets. Toen klopten we terug, en hetzelfde raam opende zich, en ook een ander raam verderop het huis. Op dat moment haalde de man met de slaapmuts een grote bel uit en begon hij hard te bellen. Toen realiseerden we ons dat we niet welkom waren en dat men ons verkeerde instructies gegeven had. Op dat moment herinnerde ik me een toespraak die we op het vliegveld gekregen hadden door een luchtmachtofficier die uit bezet gebied ontsnapt was. Hij gaf ons advies aangaande wat we moesten doen indien we in zo'n situatie zouden terechtkomen. En ik herinner me nog erg goed één zin, die ik op dat moment niet geloofde : "Wat je ook doet, ga niet naar een Roomskatholieke priester om hulp vragen. Hij zal trachten jou aan te geven".

Nu weet ik niet of dit een Roomskatholieke priester was of niet. We beslisten dat we onszelf maar uit de penarie moesten helpen en gingen zuidwaarts, in de hoop dat we iemand zouden ontmoeten die ons in de ontsnappingroute zou zetten.

Normaal gezien hadden we een ontsnappingsset en enkele kaarten in het toestel, maar in deze omstandingheden kon ik niet mijn kaarten nemen na de crash. Daarenboven kon niemand ons helpen met een kaart. Dus we moesten min of meer in de richting van Brussel stappen.

Het eerste wat we deden toen we het huis verlieten was naar de dorpspomp gaan, we hadden een ontzettende dorst. Gelukkig was ik vergeten mijn Mae West achter te laten. Deze zou onmisbaar blijken, want we vulden deze op met water. Het smaakte bitter, maar het gaf ons het water dat we nodig hadden tijdens onze trektocht.

Ik weet niet hoe lang we door de velden marcheerden. We sliepen buiten, en we wisten voedsel te verkrijgen (brood of melk) op een of andere boerderij. De mensen waren erg vriendelijk, maar ze legden ons uit dat wanneer zij zouden gesnapt worden, grote problemen zouden kennen. We vermeden wegen, waadden door beken, werden gebeten door muggen, mijn enkel was erg pijnlijk... ja, we leken wel een miserabele bende.  En zo gingen we weerom naar een boerderij om een beetje brood en om wat te drinken te bedelen. We vonden dat de deur gesloten was. We gingen naar een andere woning. Weerom, geen geluid, behalve een hond die binnen blafte.

We gingen verder in een bos. We bespraken de situatie. De radiotelegrafist Haworths wonde aan de duim was beginnen ontsteken, en het zag er niet mooi uit. We hadden allebei medische verzorging nodig. Daarbij bleek Haworth uitgeput. Ik stelde voor dat we op goed geluk in een dorp hulp zouden zoeken, en dat Johnson alleen zou verder trekken. Daar wou hij niet van weten, we moesten samen blijven. In de vroege ochtend gingen we in het dorp, maar spijtig genoeg dacht men daar dat we ons kwamen aangeven, en al vlug kwam er een menigte rond ons staan. We konden er niets aan doen. Er was een Duits garnizoen gelegerd. Er daagde een erg kleine soldaat op met een geweer en op dat moment konden we niet weg geraken. Men escorteerde ons naar het hoofdkwartier, een groot huis in de hoofdstraat. Een kolonel nam ons in ontvangst. We hadden ontzettende honger en waren erg vuil, we leken net zwervers. Een van de eerste vragen die de kolonel stelde was of iemand van ons Duits sprak. Hij reikte me een krant aan en er was een kleine paragraaf waarin stond dat in de woestijn van Noord-Afrika, wanneer Duitsers door de Engelsen gevangen genomen werden, zij niets te eten of te drinken kregen.

Ik vroeg hem wanneer we zouden ondervraagd worden. 'Dat weet ik niet, ik weet niet eens wat voor vragen ik jullie moet stellen. Dat zouden we eens moeten uitzoeken.' Ik zei :  'Kolonel, U ziet dat we er wel erg vies uitzien. Zou het mogelijk zijn ons naar een badkamer te brengen zodat we onszelf kunnen wassen ?'. We werden naar een kraantje gebracht, en we dronken al het water we konden. Men vroeg ons waar we zoal geweest waren, maar moesten heel eerlijk toegeven dat we het echt niet wisten. We hadden geen kaart. "Ik moet de Luftwaffe bij Antwerpen telefoneren. Zij zullen jullie oppikken. Zij zullen jullie die vragen stellen."

Zo'n uur later arriveerden twee erg keurige Duitsers, en zij namen ons mee naar Antwerpen. Op dat moment konden we echt niet ontsnappen. In Antwerpen werden we ondervraagd; ze wisten reeds waar we neergekomen waren, ze wisten in welk Squadron we vlogen door de codeletters op de romp van het wrak en ze bevestigden ons dat Langton niet dood was maar gewond in een hospitaal lag. Ze vertelden ook dat Pexman in het vliegtuig omgekomen was. De Duitse officier ondervraagde me voor een lange tijd, hij had een grote kaart aan de muur hangen en vroeg ons exact waar we geweest waren. Iemand had ons gezegd dat we in de buurt van Arendonk waren, maar dat was het enige dat we wisten.

We gingen per trein via Brussel naar Frankfurt."

"Toen we Keulen binnenreden, moesten we de bus nemen in plaats van de trein, omdat de brug kapot was. De Luftwaffesoldaten escorteerden ons door het station, ze hielden met hun geweerkolven de mensen weg. Wij waren erg zenuwachtig omdat wij die plaats enkele dagen ervoor gebombardeerd hadden. We gingen naar het plein voor het spoorwegstation om op de bus te wachten. Hoewel het station en de kathedraal onbeschadigd waren, zagen we dat alles er tussenin, langsheen de Rijn - de opslagplaatsen, de fabrieken - met de grond gelijk gemaakt waren. Toen we de bus opstapten gingen we over de rivier en we namen er een andere trein." 

Graham Welsh emigreerde in 1947 naar Canada. Zijn relaas, dat hij ons op een bandje op 30 mei 1992 opnam en ons toestuurde, net een halve eeuw na de fameuse raid, besluit hij erg laconiek :

"Mijn enkel geeft nog steeds problemen, maar ik krijg er een klein pensioentje voor, dus het doet niet te veel pijn."

Datum: 
31/05/1942
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie

Retie
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: RAF-bommenwerpers boven België 1940-1942, De Krijger, Erembodegem, 1993