Spitfire BL423 te Leffinge

 Verkenningen boven Oostende

Op 1 april 1943, om 06u.25, startten de Flying Officers Reginald Hoare en Todd van het 41 Sqn vanop het RAF-vliegveld Hawkinge. Beide Spitfirepiloten kregen de opdracht uit te kijken naar schepen in de sector Oostende. Het weer was uitermate slecht, de hemel was toegedekt met 10/10 bewolking en regenstormen geselden de golven van de Noordzee.

Ten oosten van Nieuwpoort verloren beide vliegeniers elkaar uit het oog. F/O Todd keerde alleen terug naar zijn basis. Om 7u.55 hoorden de inwoners van het West-Vlaamse Leffinge een vreemd geluid en ze staarden in de laaghangende wolken. Ze bemerkten hoe een Spitfire, de BL423, naar beneden stortte in een zompige weide op zowat anderhalve kilometer ten noordwesten van het dorp. Kort daarop dreef een parachute doorheen de wolken. Even later werd F/O Reginald M. Hoare gevangen genomen door Duitse soldaten. De piloot werd naar Stalag Luft III gebracht.

Reginald Hoare was een veteraan van 41 squadron; op 25 juli 1942 kreeg hij al een flak treffer te verwerken boven Duinkerke. De piloot raakte gewond aan zijn been, maar slaagde er toch in zijn Spitfire veilig te landen.

De BL423 een Spitfire Mark Vb die eind 1941 uit de Spitfirefabrieken van Castle Bromwich rolde. Eerst diende hij bij  111 Squadron, vervolgens bij 91 Squadron. Op 1 april 1943 leende Reginald Hoare  de kist. Op dat moment was de Mk Vb al een verouderde versie van de Spit - heel wat squadrons vlogen al op de Mk IX, die een krachtiger motor en vier schroefbladen had.

Scheepsverkenningen waren nu niet meteen het gevaarlijkste soort operaties, en het is best mogelijk dat daarom Hoare een oudere machine toegewezen werd.

Wat de ware toedracht van het verlies is, hebben we nog niet kunnen achterhalen. We weten dat het barslecht weer was die dag, en dat de Luftwaffe geen enkele claim legde die overeenstemt met dit gegeven. Was de piloot zijn weg kwijt door de bewolking en raakten zijn brandstoftanks leeg ? Of liet de anderhalf  jaar oude machine het gewoonweg plots afweten ?

Gelukkig hadden we nog het rapport van het Bergungskommando, dat de crashlocatie enkele dagen nadien onderzocht.

In het Duitse Bundesarchiv berust het document waarin de berging van deze machine beschreven staat. Het lot van het wrak is duidelijk : "Da das Flugzeug senkrecht in einen Sumpf fiel, war Bergung nur von wenigen Einzelteilen möglich . Met Einzelteilen bedoelde men de drie propellerbladen, die bij de impact meteen afbraken en in het rond geslingerd werden. Verder vond men nog stukken aluminium, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de vleugels. In het rapport werd neergeschreven dat zowat 75 % van de machine nog in de grond moest steken, en dat ook de motor nooit geborgen werd.

Voor de leden van het Archaeology Team van de v.z.w. Belgian Aviation History Association was dit een interessante site om verder te onderzoeken.

Reeds in de jaren '90 ging BAHA-lid Erwin Vanden Broecke met bovenstaande gegevens op pad om de exacte locatie te vinden. Na lang zoeken en ooggetuigen ondervragen slaagde hij hier in. De Spit was verdwenen in de zompige weide van landbouwer Coppin, gelegen achter zijn boerderij, de Fleriskothoeve in de gelijknamige straat. Albert Coppin vertelde Erwin nog dat in de jaren '50 de familie nog naar het wrak gegraven had, in de hoop nog aluminium te kunnen recupereren.

Meerdere malen trok het BAHAAT-team in 2002 en 2003 naar de Fleriskotstraat in de hoop de exacte "spot" terug te vinden en contact te leggen met de eigenaar en pachter van het land.

In augustus 2003 wisten BAHAAT-leden Dany Saey en Ludo Van Hout een plausibele site met speciale detectieapparatuur exact te bepalen. De pachter en eigenaar van het terrein, nog steeds de familie Coppin, stemden in met deze berging.

Deze vond plaats op vrijdag 15 augustus 2003. De verwachtingen waren zeer hoog gespannen. De zompige weide van weleer was nu een gedraineerde akker van wel een hectare groot. BAHAAT had voor deze operatie een grote 21-ton graafmachine gehuurd, in de hoop zo het wrak goed te kunnen bergen.

Een enorme plek deed de naald van de dieptezoeker haast tilt slaan. Meteen werd de kraan erbij gehaald. Een brandplek was vrijwel meteen zichtbaar. Daaronder ... honderden kilogram verroeste prikkeldraad. Was dit de plaats waar de BL423 zou zitten ? Voorzichtig schepte de kraanman het bruinrode kluwen weg. De verwachtingen waren hoog gespannen. Dit was waarschijnlijk afval dat diende om de krater op te vullen. Maar een kwartier later deemsterde alle hoop weg.  De bodem daaronder was duidelijk onaangeroerd. Misschien was het een bomtrechter die na de Eerste Wereldoorlog weer gevuld werd.

De kraan vond op zowat vijftig centimeter diepte nog een groot stuk metaal. Algauw bleek het een stuk van een landbouwwerktuig te zijn.  Maar het stuk verroest ijzer werd meteen aan kant gegooid, want in de aarde eromheen blonken heel wat kleinere aluminium fragmenten. Op zo'n diepte was er geen twijfel mogelijk : we zaten heel dicht bij de locatie. Het stuk metaal had ons enkel de weg gewezen. Er verschenen almaar meer roodgebrande lachende gezichten. Het was 17.45 uur. Nog een laag kleigrond werd weg geschraapt. In de hoek van de kuil was nu duidelijk een brandspoor te zien. En enkele delen aluminium die vast zaten. We hadden beet.

Meteen werd een perimeter afgezet en stond iedereen op post.

De zandlaag zat op zowat 2 meter diepte. Er werd rond het wrak gegraven, maar het water won altijd. Er moest snel gehandeld worden. Erwin gaf de kraanman instructies. Eerst werd de bewapening eruit gehaald : twee Browning .303 en een 20mm Hispanokanon in elke vleugel. Het was overduidelijk dat de klap heel hard moet geweest zijn.  Op het wrak in het midden, waar de romp verdwenen was, lagen immers grote stukken van de vleugels. Zestig jaar terug, bij het aanraken van de aarde was de zware bewapening als een speer in de klei gedrongen. In een fractie van een seconde klapten beide vleugels omhoog en werden ze mee het gat, geboord door de Merlin-motor, in de aardbodem getrokken.

Alles werd er uit geschept en aan de rand van de krater gelegd. Anderhalf uur later was de klus geklaard. Het hele team had meegewerkt om alle stukken uit de modderbrij te halen. Ook de motor was nog in opmerkelijk goede staat en nog één geheel - wat nogal uitzonderlijk is voor een Merlin die meestal bij zo'n impact in stukken brak. Opvallend was ook het staartwiel en de bijhorende ophanging. Het wiel was nog opgeblazen, het draaide nog vlot op de kogellagers en zelfs het gewricht was nog in perfecte staat.

We hadden de machine, nu moesten we nog de man vinden. Er waren immers nog enkele prangende vragen die om een antwoord vroegen. Was Reginald M. Hoare nog in leven ?

Het duurde tien dagen om hem te vinden. Na een zoektocht langsheen het Internet en telefoonboeken vonden we iemand met dezelfde naam. Een telefoontje naar de UK zou uitsluitsel geven.

En ditmaal hadden we meer geluk dan bij het vinden van het wrak. We hadden Reginald Hoare aan de lijn, 85 jaar oud. De man was stomverbaasd en uitermate geboeid door het nieuws. Onze verbazing groeide eveneens toen we de man beter leerden kennen.

Tijdens de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog verloor Reginald Hoare zijn vader. In zijn jeugdjaren moest Reginald een beenamputatie ondergaan. Maar de prothese weerhield hem niet om actief polo en hockey te spelen en zelfs te zeilen.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak wilde de jongeman de RAF vervoegen, "maar ze waren niet in mij geïnteresseerd, tot na de verliezen van de Slag om Engeland. Ik vervoegde een Spitfiresquadron in Tangmere. Het waren prachtige toestellen om mee te vliegen en ik denk dat Mr Mitchell, de ontwerper van de Spitfire, onderschat wordt. Het feit dat de Duitsers ons land niet binnengevallen zijn, was grotendeels aan hem te danken. De Duitsers hadden wel een gezond ontzag voor de Spit."

Net zoals Douglas Bader ontdekte Reginald Hoare de voordelen van een beenprothese. Tijdens een missie werd hij getroffen. Hij keek naar omlaag en zag er een kogel in zitten.

De Spitfirepiloot ontfermde zich over de mascotte van het squadron, een prachtige zwarte hond.

Maar zijn geluk was ten einde boven Leffinge, op 1 april 1943.  Hij sprong en toen hij de grond naderde hoorde hij geweerschoten. "Natuurlijk vreesde ik het ergste, maar gelukkig waren het enkele boeren die konijnen schoten".

De piloot werd krijgsgevangen genomen en naar Stalag Luft III gevoerd, waar zijn kamer vlakbij de tunnel lag van waaruit de "Great Escape" voorbereid werd.

"We hadden zeventien Canadese mijningenieurs, een goede start. Er waren er acht in elke kamer.. In de hoek stond een stoof op een stenen vierkante voet., die hol was. We groeven daaronder.

De stoof werd ook als ze roodgloeiend was, verzet op een speciaal gefabriceerde metalen plaat.

De tunnel was verlicht en er lag zelfs een kleine spoorweg in waarmee de gravers naar hun werkterrein gerold werden.

Buiten zaten we dan te lezen. Als we onze neus snoten werd de tunnel meteen gesloten aan het oog van de Duitsers.

Uiteindelijk zouden er 83 ontsnappen maar slechts drie - zij spraken perfect Duits - geraakten thuis. Hitler gaf het bevel om er vijftig te fusilleren, een van hen was mijn beste vriend, de zoon van de toenmalige vice staatssecretaris voor Luchtvaart.

Terloops : voor eenieder die de film zag : er zaten geen Amerikanen in ons kamp. Maar natuurlijk, het waren de Amerikanen die de Hollywoodfilm maakten !"

Na de oorlog zocht Reginald Hoare een baan in het bankwezen. Hij was, en is nog steeds zeer filosofisch en artistiek aangelegd en volgde een cursus restauratieatelier. Hij startte zijn eigen zaak en restaureerde tot enkele jaren terug olieverfschilderijen. 

De oorlog is al zestig jaar achter de rug en het enige wat Reginald Hoare bewaart is een groepsfoto van zijn squadron. De berging van Leffinge leverde nu ook nog het verhakkelde wrak van zijn Spitfire op.

Het wrak van de Spitfire is nu tentoongesteld in het Museum For Freedom te Ramskapelle/Knokke.

Cynrik De Decker

Datum: 
01/04/1943
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Fleriskotstraat
Leffinge
be
Type Locatie: 
Incident
Labels: 
Bronnen: 
Interview Reginald Hoare
Bergingsrapport, Bundesarchiv, met dank aan Jean-Louis Roba