Oostende, Wellingtonrenbaan - vliegveld

Op 27 augustus om 14 uur gooiden acht Britse oorlogsschepen voor Oostende het anker uit. Wegens de geringe havendiepgang moest men de drie brigades mariniers aan wal brengen in reddingssloepen die door stoomsloepen naar de havenkant werden gesleept.

Onder het enthousiaste gejuich en applaus van een grote menigte trokken de Britten naar de kazerne aan de de Smet de Naeyerlaan waar ze voorlopig werden in ondergebracht.

Winston Churchill, de First Sea Lord (minister van de Marine), wilde hiermee vooral een veel dringender gevaar counteren. Hij wist zeer goed dat voorlopig niets de Duitsers kon verhinderen Engeland met hun luchtschepen te bombarderen. Talrijke suggestieve tekeningen en de bekendmaking van talrijke zeppelinvluchten over grote afstanden hadden iedereen in Londen ervan overtuigd dat een aanval op hun stad helemaal niet zo futuristisch was als sommigen wilden geloven.

Vooral Churchill was een uitgesproken voorstander van de oprichting van een vliegtuigbasis op het continent. Van daaruit, verklaarde hij, maakten de Britse vliegtuigen nog enige kans om de eventuele raiders het overvliegen van Engeland te verhinderen. En wie in Engeland sprak over het continent, associeerde toen daarbij meteen Oostende.

In “Tales of two airwars” schreef Norman Macmillan daarover het volgende:

De eerste plaats die men hiervoor koos was Oostende en als squadron deze van Eastchurch, toen de meest geoefende en best uitgeruste van de maritieme luchtvaarteenheden. Deze eenheid stond onder het bevel van Charles Rumney Samson, een klein, mager en zeer beweeglijk type, dat met zijn helrode haardos, de pet schalks schuin op het rechteroor, de verpersoonlijking was van de uitbundige durfal met heel wat moed en ontegensprekelijke leiderscapaciteiten.

Op 27 augustus 1914 vertrok uit Eastchurch een heterogene groep toestellen bestaande uit twee BE-2 toestellen, twee Sopwith Tabloid tweezitters, ook wel “Spinning Jennies” genoemd, één Henry Farman, één Bristol en één Short tweedekker, waarvan de vlotters waren vervangen door wielen, en tot slot twee Blériot eendekkers.

Elke piloot, er waren er tien, kreeg een .45 automatisch pistool en twee om borst en schouders spannende opgeblazen fietsbanden als zwemvest. Alleen Lord Edward Grosvenor nam nog een geweer mee, terwijl Featherstone Briggs een volledige gereedschapskist en verschillende onderdelen in zijn vliegtuig stouwde. Bij elk der vliegtuigen bevestigde men een “Union Jack” als herkenningsteken op één der vleugelstijlen .

Daar niemand onder hen ooit nog in Oostende was geweest, besloot Samson ter plaatse van uit de lucht zelf een landingsplaats uit te zoeken en indien deze voldeed moesten de anderen maar volgen.

De vlucht via Calais duurde 90 minuten. Vliegend boven Oostende vond hij de Wellingtonrenbaan de best geschikte landingsplaats. Door de heersende windrichting was hij verplicht op het smalste deel van het veld te landen. Tijdens zijn nadering hoorde hij enkele geweerschoten. Na de landing voorkwam een bruuske zwenking dat hij zijn toestel beschadigde tegen de omheining van de racebaan. De ‘wingtip’ van zijn BE-2 sleepte even over de grond, maar deze werd niet beschadigd. Met de hulp van 2 toegesnelde Belgische burgerwachten trok hij over een afstand van 50 meter de omheiningpalen uit de grond. Terwijl zij daarmee druk bezig waren naderden twee tot de tanden gewapende Royal Marines om die stoutmoedige Duitse piloot gevangen te nemen. Samson stuurde de twee ontgoochelde dapperen terug met de opdracht iedereen te waarschuwen dat het Britse toestellen waren die landden.

Maar ook de volgende twee piloten werden nog tijdens hun nadering beschoten. ’s Anderendaags verhuisden allen naar de renbaan bij de vuurtoren op Bredene.

Op 10 september 1914 verschenen voor het eerst ook 3 Belgische toestellen met een gedeelte van de mobiele uitrusting en wat noodzakelijk grondpersoneel in Oostende. Deze toestellen kwamen uit Buc bij Parijs. Het tweede smaldeel was na de val van Namur naar Frankrijk gevlucht en daar hadden de Fransen hen gereorganiseerd en voorzien van toestellen. In zijn artikel ”Les débuts de l’aviation militaire belge”, verschenen in Bulletin belge des sciences militaires, schreef E. Mathieu, ere-majoor bij het Genie:

Op 10 september landden de vliegtuigen van het 2de Smaldeel HF 22 in Oostende, waar ze wachtten op beter weer om het basisterrein in Wilrijk te kunnen bereiken. De hemel was inderdaad zwaar overtrokken met regen- en donderwolken.

Op 12 september vertrok de bemanning Jaumotte-Bussy met zijn tweedekker Henry Farman naar Wilrijk. Tijdens de nacht van 12 op 13 september barstte een hevig onweer los. Ondanks het feit dat men ze zorgvuldig had vastgelegd, werden de twee andere in Oostende op de Wellington renbaan gebleven vliegtuigen van het tweede escadrille HF 22 vernietigd.

Het was een triestig schouwspel, toen twee dagen later de Belgische piloten, de bevelhebber luitenant Iserentant, Bussy, Desmet, Hiernaux, Jacquet en Petit, met wat wrakstukken en de motoren van hun vernielde vliegtuigen in opgevorderde auto’s gedemoraliseerd terugkeerden naar hun basisterrein in Wilrijk.

Maar niet alleen de Belgen verloren die stormnacht heel wat materiaal. Zoals blijkt uit het verhaal van de al eerder vermelde ‘turfist’ in de “L’Echo d’Ostende van 1927:

Door de storm werden op de piste vijf vliegtuigen vernietigd. Er bleven van deze prachtige toestellen slechts kluwen ijzerdraad, verscheurde lapjes vliegtuigbekleding en onherkenbare stukken hout over. De “aviateurs” spanden zich in om de motoren en de bommen te bergen. Als bij mirakel waren deze laatste nergens tegenaan gebotst en ontploft zodat de stallen en de gebouwen er omheen onbeschadigd bleven.

De Oostende Wellingtonrenbaan bleek de uitgelezen plaats te zijn voor enkele Belgische smaldelen die tijdens de val van Antwerpen overgevlogen werden. Op 3 oktober 1914 landden hier de Farmans van het Park, het 1ste, 3de en 4de Smaldeel.

Op 6 oktober 1914 verliet de R.F.C. (Royal Flying Corps) 6 Squadron, uitgerust met Blériot XI en R.E.5, hun basis Farnborough om in Vlaanderen het Britse leger te kunnen inlichten over de vijandelijke opmars.

In de nacht van 6 op 7 oktober trok het gros van het Belgische leger over de Schelde in westelijke richting naar de kust en bij ochtendgloren stegen de vliegtuigen op en vlogen naar Oostende. Slechts twee Sopwith-Tabloid toestellen, die nog een bombardement moesten uitvoeren op de loodsen voor zeppelins in Keulen en Dusseldorf en een BE-vliegtuig met magneto problemen bleven op het vliegveld achter.

Die avond was de volledige Vliegerscompagnie samen met het Escadrille Varaigne , een door Frankrijk ter ondersteuning gestuurde eenheid, gecentraliseerd in Oostende. Om de geslaagde samenwerking met de Fransen niet verloren te laten gaan, besloot men de bemanningen Jacquet / Petit en Jaumotte / Bussy met het nodige materiaal en het onderhoudspersoneel bij de Franse groep te detacheren. Aldus konden de Belgen met hun kennis van het Belgische terrein de Fransen helpen bij het garen van de nodige informatie voor het Franse leger.

Op 7 oktober waren de Britse vliegtuigen weer opgestegen en naar Brugge gevlogen om van daar uit het oprukkende Duitse leger te schaduwen. De dag nadien keerde 6 Squadron terug naar de Oostendse Wellingtonrenbaan.

In het werk “Hawker, V.C.”, geschreven door Tyrrel Mann verscheen volgend excerpt uit het dagboek van de zeer beroemde Britse piloot Lanoe G. Hawker:

De ontruiming van Antwerpen was begonnen op 8 oktober en 6 Squadron verhuisde die namiddag naar Oostende, waar het de renbaan met het Belgische vliegerkorps deelde. Lanoe Hawker haalde zijn camera boven en schoot verschillende plaatjes van de aanwezige toestellen. Er waren geen tenten, noch loodsen en de vliegtuigen waren in open lucht met houten pinnen aan de grond vastgemaakt.

Lanoe Hawker nam die dag als eerste van zijn groep Lt. Cunningham mee in zijn Henri Farman voor een verkenningsvlucht. Hij vloog met Kinnear op de 10de voor twee uren en met Kapitein Dowding vroeg in de morgen op 11 oktober. Hij had elke dag gevlogen en van de elf opdrachten die zijn groep had gekregen, had hij er vier uitgevoerd. Hij zou spoedig ondervinden dat noch zijn motor noch zijn vliegtuig dergelijke zware opgave lang kon volhouden.

Op 9 oktober kwam het gros van het Belgische leger na een vermoeiende en gevaarlijke aftocht uit Antwerpen in Oostende aan. Op die zelfde dag landden ook de twee laatste R.N.S.A.(Royal Naval Air Service) toestellen omstreeks de middag in Oostende om bij te tanken. Het waren de Sopwith Tabloids die nog twee dagen in Antwerpen waren gebleven om een aanval te wagen op zeppelinloodsen in Duitsland. Spijtig genoeg konden de Britse toestellen toen hun doelen niet vinden.

Nog dezelfde dag vlogen ze door naar Dunkerque, want een zware mist verhinderde toch alle geplande verkenningsvluchten.

De 11de werden de Belgen versterkt met Escadrille Monoplan, dat hier slechts één dag verbleef. Diezelfde dag vertrokken ook het 1ste en 4de Smaldeel naar Saint-Pol-sur Mer. De bewegingen van het herstellingspark zijn onbekend.

Davies kreeg toen van Samson het bevel over de vliegtuigen van 6 Squadron, waarna Samson op 12 oktober  met zijn gepantserde wagens Oostende verliet.

Toen kort na de start de motor haperde, stortte de Blériot van Briggs voor Oostende in zee. De piloot en zijn passagier Beevor duikelden in het ijskoude water en bereikten zwemmend het strand. De moedige technische officier verloor hierbij zijn geliefde ‘tool-kit’ (gereedschapskist).

Op 13 oktober vertrokken ook de Franse piloot Lt. Happe en zijn waarnemer Lt. Cartier met hun ‘Shorthorn’ vliegtuig naar Dunkerque. Maar Happe geraakte gedesoriënteerd door de mist en vloog in tegenovergestelde richting over de Duitse linies heen tot in Nederland. Zijn MF (Maurice Farman) type 1914 werd er door de Nederlanders zorgvuldig gedemonteerd en naar Vlissingen vervoerd van waaruit beide militairen met hun toestel via Folkestone enkele dagen later weer in Frankrijk hun escadrille konden vervoegen.

Op 14 oktober vlogen de laatste Britse vliegtuigen van 6 Squadron weg uit Oostende en landden voor een tussenstop op de renbaan in Roeselare. De dag daarop vlogen ze naar Poperinge.

Ook het Franse Escadrille Varaigne vertrok in de voormiddag met de laatste twee Belgische Farmans richting Frankrijk.

Datum: 
27/08/1914
Locatie
Sportstraat
Oostende
be
Type Locatie: 
Vliegveld
Bronnen: 
Major Walter, Vleugels boven Oostende, Flying Pencil, Erembodegem, 2010