Lancaster te Marbehan

In de nacht van 9/10 augustus vertrokken 457 Britse toestellen naar Mannheim. Het bombardement zou verspreid boven de stad plaatsvinden, en onafgezien - in vergelijking met vorige aanvallen - het beperkte aantal slachtoffers (280) was de schade omvangrijk. Zowat 1300 gebouwen waren verwoest. De RAF daarentegen verloor ‘slechts’ zes Halifaxes en drie Lancasters, een verliespercentage van 2 %.

De Lancaster W4236 ‘QR-K’ van 61 Squadron was zo één van de machines die niet terugkeerde. Haar bemanning had aan de twee verschrikkelijke Hamburg-missies deelgenomen en vloog vannacht haar vijfde operatie. Die nacht besliste Major Wilhelm Herget, Kommandeur van de I./NJG 4 te Florennes, om de veelbevlogen sector 7B aan de jonge Leutnant Norbert Pietrek over te laten. Deze laatste schreef in 1976 vanuit zijn woonplaats in Venezuela :

"De grondradarofficier van de sector 7B (n.v.d.s. : het grondradarstation van deze sector stond te Villers-deux-Eglises) leidde mij naar een hoogvliegende Lancaster, die zich aan de oostelijke rand van de sector bevond. Een korte vuurstoot met de vier MG17-machinegeweren - de beide MG151-kanonnen functioneerden niet - was genoeg. Alhoewel ik slechts één rechter motor in brand geschoten had, ging de brandende Lancaster steil naar omlaag en niemand sprong. Vandaag begrijp ik het nog steeds niet ! Wij schoten duidelijk niet in de romp ! Onze kameraden van het andere Feldpostnummer (n.v.d.s. : de Britten) waren ook maar soldaten en voerden bevelen uit, die Harris hen gegeven had. Zij hadden geen schuld aan deze terreur !"

Het schuldgevoel van de veteraan Pietrek kan enigszins getemperd worden door het feit dat een aantal bemanningsleden van de Lancaster W4236 het later konden navertellen. We geven hier het rapport weer dat Sgt Ernest Gardiner in september 1943 bij zijn aankomst in Groot-Brittannië dicteerde :

"We zagen tijdens de terugweg een aantal van onze eigen toestellen. Eén Lancaster vloog een hele tijd parallel met ons. Onze Monica-radar (n.v.d.s. : met dit toestel, dat in de staart gemonteerd was, hoopte men tijdig Duitse nachtjagers op te kunnen sporen) kreeg aldus voortdurend signalen van onze eigen toestellen, waardoor hij zijn waarde verloor.

Omstreeks 01.20u. werd onze Lancaster door een jager aangevallen. Onze bemanning was compleet verrast, ondanks het feit dat de Monica ons verwittigd had. De vijand kwam langs onder en raakte de staartkoepel en de onderzijde van de romp en het achterste gedeelte van het bommenruim (n.v.d.s. : dus wel enigszins anders dan Norbert Pietrek in 1976 zich meende te herinneren). Ik zat dus in mijn positie op het moment dat ik de kogels de vloer zag doorboren. Ik denk dat de staartschutter tijdens deze aanval gedood werd. Hij had immers het vuur niet geopend en toen onze bommenrichter hem via de intercom riep, kreeg hij geen antwoord.

De bommenlading was geraakt en de brandbommen begonnen te branden. Het duurde een tijdje voor we dit beseften, want het luik tussen het bommenruim en de romp was gesloten.

De bommenrichter vroeg de piloot het ruim meteen te openen, wat hij dan ook deed. De 4000-pond bom werd gelost, maar ik weet niet of alle brandbommen gedropt werden. Onze Lancaster verloor voortdurend hoogte. De bommenrichter vroeg me dan nog eens na te gaan of er niet enkele bommen manueel konden gelost worden. Het kostte me enige moeite de verbindingsdeur te openen, maar ik slaagde er toch in, ik moest mijn vliegershelm afnemen en wist toch het grootste gedeelte van de bommen te lossen.

Op dat moment werden we voor een tweede maal aangevallen. Ik zag gele spoortrekkers en kanonkogels rondom me en het leek wel een mirakel dat ik niet geraakt werd. Het vuur nam intussen alsmaar uitbreiding.

Onze rugkoepelschutter verliet zijn positie en begaf zich naar het staartgedeelte. Ik nam mijn parachute van het rustbed en volgde hem. Bij het luik aangekomen clipte ik mijn valscherm aan, en terwijl de schutter de zijne uit zijn positie trachtte te nemen (n.v.d.s. : in de bommenwerpers werden de valschermen op verscheidene plaatsen in het vliegtuig bewaard) trachtte ik het luik te openen. Hierbij verwondde ik mijn vinger. Daarbij komt nog dat ik me bij het begeven naar dit luik mijn haar en kleding verbrand had.

De Lancaster leek nu wel niet meer onder controle en ging over in een tolvlucht. Ik werd hard tegen de vloer gesmakt en het duurde even vooraleer ik weer recht kon krabbelen. Het toestel schokte hevig verder, waardoor de rugkoepelschutter en ik van hier naar daar geslingerd werden, en enkele kneuzingen en snijwonden opliepen. Na een 15-tal seconden werd het vliegtuig terug recht getrokken.

Op dat moment stond de hele Lancaster in brand, er was de doordringende geur van verbrande olie. Ik kon de deur openen, knielde even bij de rand, controleerde of mijn harnas goed aangegespt was, stak mijn hoofd door de opening en liet me vallen. Het vliegtuig dook naar omlaag, want ik flitste voorbij de staart. Enkele seconden later trok ik aan de D-ring. Bij de opening van de koepel gleden mijn laarzen en sokken van mijn voeten. Bij mijn landing zag ik in de verte een vuurgloed, ik denk dat het Mannheim was. De daling had slechts één minuut geduurd en ik bevond me in een veld, vlakbij een elektriciteitspaal bij het dorpje Rulles."

 

De bommenwerper viel bij het station van Marbehan. De bezetter arriveerde vrij snel bij de plaats van het onheil, waar drie slachtoffers geborgen werden : Sgt George Spriggs, de meccano (21 jaar); Sgt Nevil Holmes, de rugkoepelschutter en John Kendall, de 24-jarige Canadese staartschutter die sneuvelde onder de kogels van Norbert Pietrek.

De vier overlevenden zouden met de hulp van de weerstand in Groot-Brittannië aankomen. Sgt Ernest Gardiner, de radiotelegrafist, vervolgde zijn verhaal :

"Ik rolde mijn valscherm op, blies mijn reddingsvest op en trachtte vruchteloos te slapen.

Van zodra het licht werd scheurde ik mijn parachute in stroken waarmee ik mijn voeten verbond. Ik trachtte ook van mijn mae west schoenen te maken, doch deze bleven niet aan mijn voeten. Ik opende mijn ontsnappingsset, at de chocolade, en nam de zijden kaarten.

Zowat een half uur na zonsopgang kwam een boer met paard en kar langs. Op dat moment trachtte ik uit te maken waar ik me bevond. Aangezien mijn kompasje in dezelfde richting wees waarin ik de gloed van het gebombardeerde Mannheim zag, meende ik dat ik in Duitsland was. Ik veronderstel nu echter dat mijn kompas afweek door het feit dat er een elektriciteitspaal stond. Toen de boer me passeerde, zei ik "Aviateur. Angleterre." Hij rende naar me toe en schudde mij de hand. Hij liet me verstaan dat ik niet in België was, maar in Luxemburg. Hij reikte me een broodje en wees in de richting van een pad dat naar het dorp leidde. "Camarade", voegde hij eraan toe.

Toen de landbouwer weg was strompelde ik naar het dorp. Van een bordje leerde ik dat ik in Rulles was. Deze naam vond ik echter niet op mijn ontsnappingskaartjes, waarschijnlijk omdat ik dacht dat ik me in het Groothertogdom bevond.

Uit slechts twee huisjes kwam rook en ik ging naar het kleinste. Toen ik klopte openden twee dames de deur. Ze waren bang, maar een man daagde op, en hij trok me naar binnen en sloot de deur. Een drietal minuten later trokken verscheidene Duitse vrachtwagens, beladen met Duitse troepen, door het dorp. Van achter een raam hield ik ze een tijdje in het oog.

In dit huisje kreeg ik eten en drinken, en daarna een regenjas, sokken en laarzen. De man nam me dan mee, door een moeras, naar een huisje dat in het veld stond. De mensen daar toonden me op een grote kaart dat ik in België was. Zij gaven me nog wat burgerkleden, die ik meteen aantrok. Er kwam ook een dokter langs die mijn voeten en de schaafwonden op mijn armen verzorgde. De dokter gaf me nog 300 Belgische frank. Een man zocht mijn valscherm en begroef ze. Verscheidene mensen bezochten me in dat huisje, waaronder een oudere man die Engels sprak. Hij zei dat onze bom, die we gedropt hadden, bij Marbehan gevallen was en dat twee bemanningsleden nog in de bossen zaten."

De navigator, Peter "Tempty" Smith, viel bij Etalle. Hij werd overgebracht naar Libramont waar hij drie andere vliegeniers van een andere bemanning ontmoette. Het viertal werd op de Komeetlijn gezet, en op 17 september 1943 begon hun trek vanuit Brussel naar het zuiden. Op 8 oktober kruisten ze de Franse grens. Via Bavai en Parijs kwam de groep, die steeds per paar reisde, in Bordeaux aan. Reeds op 18 oktober drongen ze Spanje binnen en drie weken later stonden ze op Britse bodem.

Ernest Gardiner, de radiotelegrafist wiens rapporten we hierboven aanhaalden, landde bij een hoogspanningslijn niet ver van Rulles. Hij belandde in de schakel van “Possum”, een ontsnappingslijn te Muno. De 13de september had hij het geluk aan boord te kunnen klimmen van een Lysander van de SOE (Special Operations Executive) die bij Reims geland was. Zijn ontsnapping had nauwelijks vier weken geduurd.

In een clandestien bericht van het Onafhankelijkheidsfront te Luxemburg werd tevens het verlies van de Lancaster W4236 vermeld. “Drie vliegeniers van deze grote Mosquito-bommenwerper (sic) werden door het OF geholpen en naar een andere sector gebracht. (…) Bij het ter perse gaan van dit artikel hebben zijn reeds de rangen van de RAF vervoegd.” Een ietwat optimistische visie; doorgaans gingen ontsnapte vliegeniers niet meteen in actie, gezien de gevaren indien zij terug zouden neergeschoten worden en gevangen genomen worden. Meestal werden ze een tijdje als instructeur ingezet, hoewel diverse vliegeniers toch nog operaties zouden vliegen en het leven verliezen. Naast Smith en Gardiner vermelden we tenslotte de twee overige ontsnapten : Sgt J. Whitley, de piloot en Sgt W. Walker, de bommenrichter.

Datum: 
10/08/1943
Toestel: 
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie

Marbehan
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis; Naar de vallei van de Dood, De Krijger, Erpe, 1998