Lancaster te Leuven

Tijdens het bombardement op Leuven spookten de Duitse Messerschmitts tussen de bommenwerpersstroom. Om half één onderschepte Oblt Hans-Heinz Augenstein (9./NJG 1) de Lancaster 'LS-A', een kist van het 15 Squadron die om 22.35u. van Mildenhall opgestegen was. Enkele salvo's uit de 20mm-boordkanonnen volstonden om de machine gierend naar beneden te doen storten, recht naar het doelgebied toe. De 'LS-A' explodeerde boven in het westelijk gedeelte van de stad, de brokstukken tuimelden naar de aarde, vooral naar de hoek gevormd door de Ierse Predikherenstraat en de Brouwersstraat. De ontploffing van de Lancaster verdween in het oorverdovend lawaai van de bomexplosies die aan de andere kant van het centrum plaatsvonden. Er was dan ook geen mogelijkheid om eventuele hulp te bieden aan de zeven slachtoffers. Pas de volgende ochtend realiseerde de zwaar getroffen bevolking dat het bombardement ook slachtoffers gemaakt had bij de aanvallers.  

Jacques Golard was als 14-jarige knaap intern in het instituut aan de nabijgelegen Brusselsepoort.

"De stukken vielen bij ons : een grote vleugel stond rechtop achteraan onze speelplaats, tegen een van de italiaanse populieren die een haag vormden. Andere stukken lagen rondgestrooid in het domein van de nabijgelegen Paters van de Heilige Geest, waar één van de motoren viel."

Een andere vleugel viel in een huis op de trapleuning. Het rompgedeelte kwam in de tuinen van de Brouwersstraat terecht. De bezetter wilde natuurlijk weten of alle bemanningsleden omgekomen waren, en beval de slachtoffers op te sporen. In het instituut zorgde het hele gebeuren voor heel wat consternatie. Jacques Golard herinnerde zich :

"Tot onze verrassing stak onze directeur samen met een andere persoon met een draagbaar de speelplaats over. De draagbaar was bedekt met een zeil. Een piloot ? Men dreef ons uit elkaar en onze nieuwsgierigheid was niet bevredigd. Kort daarna kwam een Duitse eenheid de brokstukken weghalen. Toch wist de school allerhande dingen te bewaren. Tijdens onze naoorlogse vakanties konden we spelen in een grote ronde opblaasboot. Ik herinner me ook nog het seinpistool en koptelefoons."

De 'LS-A' werd bestuurd door Flight Lieutenant Alan Amies, een redelijk ervaren piloot. Hij vloog sinds november 1943 in 15 Squadron, de 18de die maand vloog hij zijn eerste opdracht naar Ludwigshaven, de nacht daarna zette hij koers naar Leverkusen. Het squadron vloog nog op Short Stirlings, maar in december van dat jaar volgde de omschakeling op Lancaster. Zo'n conversie gebeurde op nauwelijks één dag, op 27 december vloog hij twee maal mee met een Lancaster en tijdens de namiddag werd hij reeds "losgelaten" op het paradepaard van Bomber Command, de Lancaster. Op 14 januari 1944 vloog hij er een eerste opdracht mee, het doelwit was Brunswick. Er volgden nog Magdeburg (21 januari), Berlijn (30 januari), Leipzig (19 februari), Stuttgart (20 februari), Schweinfurt (24 februari), Stuttgart (1 maart), Frankfurt (22 maart), Berlijn (24 maart), Nuremberg (29 maart), Keulen (20 april) en Dusseldorf (22 april)[1]. Dan werd het enkele weken stil.

Het was zoals in alle squadrons een komen en gaan van bemanningen. Een zekere Sergeant Harry Bysouth, een staartschutter, had de voorbije weken een aantal van zijn beste vrienden weten sterven - zelf was hij een overlevende van een crashlanding op de basis en hij verbleef een tijd in het hospitaal. De sergeant had heel wat tijd om na te denken. Zou hij terug operaties vliegen ? Half april was hij terug op Mildenhall en leefde hij nog in vertwijfeling of hij boven bezet gebied ingezet wilde worden. De bemanning waarmee hij getraind had was dood. Het was Flight Lieutenant Amies die hem op 10 mei vroeg om als schutter mee te vliegen, aangezien één van zijn bemanningsleden ziek was. Harry vloog een testvlucht met Amies, maar twijfelde nog steeds of hij mee wilde vliegen op missie. Amies trachtte hem te overhalen, en zou hem vergezellen bij een officier die hem op de lijst van deelnemende bemanningen zou zetten. Samen wandelden ze naar het kantoor, maar op het moment dat de staartschutter op de deur wilde kloppen, bedacht hij zich. Hij draaide zich om naar Amies, verontschuldigde zich en vertelde dat hij er psychisch nog niet klaar voor was en nog enkele dagen nodig had. Amies gromde eens en wandelde weg. Harry zou hem nooit meer terug zien.

De piloot koos die avond dat Leuven aangevallen zou worden, om met een vreemde bemanning te vliegen, de crew van Flight Sergeant Jones. Hij had tijdens zijn opleiding rond zich een "internationale" crew gevormd : drie Britten, een Zuid-Afrikaan, twee Canadezen en een Australiër. Deze bemanning moest vannacht een eerste operatie vliegen, doch had voor die eerste keer graag een beroep gedaan op een meer ervaren piloot. Toen de achtergebleven Harry Bysouth hoorde dat Amies niet teruggekeerd was van Leuven, kreeg hij weer koude rillingen en bleef hij nog verwarder achter. Hij zou pas in juni terug operaties vliegen, en de oorlog overleven.[2]

Geen van de acht bemanningsleden overleefde de crash te Leuven. Hun verhakkelde lichamen werden één voor één geborgen.

Mathilda Vannerum was toen acht jaar, maar herinnert zich nog alles alsof het gisteren gebeurd was : 

"Vader, hovenier aan de stad Leuven, werd aan het werk gezet om de omgeving van het spoorwegstation, de Markt en de Oude Markt mee te helpen opruimen. Ook in de Donkerstraat, waar hij bij de opruimingswerken een "Engelse" dode vliegenier hielp verwijden. Deze ongelukkige was bij het neerhalen van zijn vliegtuig in zijn vliegtuigstoel dwars door het dak van een woning geslagen. Hij zat nog in zijn stoel vastgehaakt en het was alsof hij rustig zat te slapen..."

De bezetter speelde handig in op de vondst van de acht lichamen, vlakbij de ravage die de geallieerde strijdmacht aangericht had. Eén of meerdere Duitse officieren (of ging het over collaborerende Vlamingen ?) vonden er niets beters op dan de slachtoffers tentoon te stellen aan de bevolking. Jos Rondas hangt hierover het volgende beeld op :

"De meeste Leuvenaars, getroffen door de zich opeenvolgende bombardementen, waren de "Engelsen" niet meer goed gezind. Wij werden niet zozeer door de Duitsers bedreigd, maar wel door onze geallieerden. En de Duitsers speelden daar handig op in. Zo moesten  alle Leuvenaars, die voorbij de Ierse Predikherenstraat (een poorthalle) voorbijkwamen, gaan kijken naar enkele gesneuvelde "Engelse" vliegeniers. De bezetters hadden ze daar te kijk gelegd, om werkelijk aan de stad Leuven te laten zien dat het de geallieerden waren die verantwoordelijk waren voor zoveel ellende en terreur. Ik was er ook, met een klein miezerig hartje liep ik er voorbij. Verwrongen, verbrande lichamen en enkele uitrustingsvoorwerpen, waarvan ik mij verder weinig kan herinneren."

Dit incident zorgt nog steeds voor consternatie bij sommige Leuvenaars, en het is de aanleiding voor heel wat verhalen. Er zou immers geopperd geweest zijn dat deze vliegeniers door de woedende bevolking gelyncht werden. Hoedanook, we kunnen veronderstellen dat de familie in Groot-Brittannië weet had van de trieste praktijken die toegepast werden op de slachtoffers van de Lancaster. Mrs. Betty Richards, de zus van de tweede piloot Ernest T. Jones, schreef ons in 1993 :

“De informatie die ik u geef is slechts wat Ernests weduwe ons doorgaf, ik heb geen bewijs dat het de absolute waarheid is. Ik heb steeds begrepen dat het toestel intact naar omlaag kwam en dat de bemanning nog leefde, maar zij werden in het achterhoofd geschoten door de Duitsers."

Vanuit de basis Mildenhall werden de volgende dag brieven geschreven naar de families van de acht bemanningsleden. Deze brieven werden naar vier continenten gestuurd. Daar wachtte men angstvallig op beter nieuw, maar op 29 juli 1944 werden ze per telegram op de hoogte gesteld dat hun zoon om het leven gekomen was.

Maandenlang bleef de familie van de acht gesneuvelden echter in het ongewisse omtrent de ware doodsoorzaak van hun zoon en broer. Van zodra in Groot-Brittannië bekend werd dat België bevrijd was, kreeg een vriend van de familie van één van de gesneuvelden, Majoor H.H.G. Moody, het verzoek om meer te weten te komen omtrent hun lot. Deze Majoor, die na de bevrijding in België gestationeerd was, schreef op zondag 19 november 1944 :

"Wij zijn net buiten Brussel gelegerd, en Leuven is slechts 24 kilometer ver. Gisterennamiddag leende ik Nicks (Capt. Gordon Nicholas) camera, ik nam een Jeep en ging op weg. Leuven is een beetje door elkaar geslagen door het bombarderen, en het Hotel-de-Ville is er een slachtoffer van. Ik wilde hier starten, maar toen bleek dat alles daar nog steeds in het honderd liep trok ik weer de straat op. Aan de eerste voetganger vroeg ik het Cemetaire Communial (mijn Frans is erg slecht, maar ik zo'n Franse uitgang achter elk woord plaats en de woordvolgorde een beetje wijzig, zorgt dit wel voor het beoogde resultaat). Hij wees me de richting, en natuurlijk moest ik het nog tweemaal vragen vooraleer ik het vond. Vertwijfeld reed ik mijn  rommelige Jeep op de begraafplaats, die zoals zovele andere in dit land erg groot is. De eerste werkman die ik tegenkwam vroeg ik "Graves Militaire Anglasis" ? Hij leidde me naar het oostelijk einde van het kerkhof waar ik vroeg "Aviators-R.A.F.", waarop men mij een positief antwoord gaf. Men bracht me naar de plek waar een aantal vliegersgraven waren. Zoals steeds zorgden mijn vragen in slecht Frans voor een kring omstaanders. Onder hen waren twee in het zwart geklede vrouwen van middelbare leeftijd die een beetje Engels spraken. Ik kreeg de bevestiging dat in een van de graven de lichamen lagen van acht vliegeniers die neergeschoten waren tijdens de nacht van 10 of 12 mei - ze konden zich de juiste datum niet precies herinneren.. Het vliegtuig viel net buiten Leuven. De Duitsers doorzochten het wrak nog voor de omstanders in de buurt mochten komen, en zij namen hun identiteitsplaatje en alles wat ze wilden. Dan droegen ze de lichamen over aan een of andere katholieke priester. Een vrouw vertelde me dat deze naar een klooster in de stad werden gebracht, waar ze drie à vier dagen lagen vooraleer ze begraven werden. Dan schreef ze voor mij de naam en het adres van het klooster op.

Het graf was netjes onderhouden en bedekt met witte chrysanten in potten. Deze hadden geleden onder de recente vorst, maar anders leken ze erg mooi. Er was één kruis, gemaakt in eik, voor de acht graven.  Daarop stond "8 unknown soldiers", met daaronder een kleine Union Jack geschilderd.

Ik noteerde zorgvuldig de exacte plaats in het kerkhof en nam twee foto's, en ging dan op weg om dat klooster te vinden. Op het papiertje stond geschreven : "Brussells Straat, Clooster over Boxg, Crowers van Liefle". (sic)

Ik toonde dit adres aan iedere politieman en zo vond ik het klooster, verborgen achter hoge muren en een poort. Een oude priester opende de deur nadat ik aan de bel getrokken had en liet me binnen. Hij kende geen Engels, en ik geen Frans, behalve enkele woorden die we begrepen van elkaar nadat deze enkele keren herhaald werden. Dit ging samen met een heleboel gebaren, en hij toonde me exact waar de RAF-jongens gelegen hadden voor ze begraven werden. Een mooie, rustige gang, geplaveid met witte en zwarte stenen. Hij kende hun namen niet, maar kon me uiteindelijk duidelijk maken dat een zekere Jezuïetenpriester die de begrafenis verzorgd had, de namen kende van twee of drie van hen. Hij gaf me het adres : Minderbroederstraat 11, en ik ging weer op weg.

Ik vond het klooster  in een gebombardeerde wijk, over een kanaal met een kapotte brug. Ik liet de Jeep achter aan de kant en stak de voetgangersbrug over. Deze gebouwen leken wel het huis en de kantoren te zijn van de Jezuïeten. Ik interviewde de jonge priester van dienst die een mondje Engels sprak, en hij was erg behulpzaam. Toen ik hem uitlegde wat ik wilde weten, hoe ik hem gevonden had enz. zei hij dat hij de priester kende die de begrafenisdienst geleid had en hij verdween om hem te zoeken.

Toen hij teruggekeerd was keek hij een beetje bezorgd, omdat hij hem niet gevonden had, maar hij maande me aan om te blijven wachten. Hij reikte me een boek aan (in Engels), "The Power of Faith", geschreven door Rev. Fosdick, een Amerikaanse Baptist. Hij ging weer weg om verder te zoeken.

Een half uurtje later keerde hij terug met een andere priester, eveneens jong, knap, en met een baard. Hij leek wel een beetje op Christus. Hij was ook erg behulpzaam, en sprak erg goed Engels. Ik toonde hem de lijst met namen van de bemanning en onmiddellijk herkende hij de namen Watson, Whittaker en Wilson. Hij was niet diegene die de dienst geleid had, maar "zijn vriend". Maar hij had alles vroeger reeds besproken met zijn vriend, en was later naar het kerkhof met hem gegaan om te zien of het kruis er stond enz. Dan telefoneerde hij, en vroeg me om weer te wachten tot zijn vriend zou komen. En toen die derde arriveerde, zou ik eindelijk de feiten uit eerste hand vernemen. Hij werd belast met het vervoer van de acht RAF-jongens naar het klooster, en bevestigde dat drie van hen Watson, Whittaker en Wilson waren. Hij kende deze namen van de labels op hun kledij, maar kon de identiteit niet van de andere vaststellen aangezien de Duitsers alle identiteitsplaatjes, papieren en documenten weggenomen hadden. Beide priesters waren verveeld met het feit dat de grafmaker "8 onbekende vliegeniers" op het graf geschreven had, want zij hadden hem opgedragen er de drie bekende namen op te vermelden, met als aanvulling "en vijf onbekenden". Ik gaf hen dan de namen van alle acht bemanningsleden en vroeg hen het kruis te veranderen, wat ze dan ook zouden doen.

Ik was erg onder de indruk over hoe vriendelijk en behulpzaam deze twee priesters waren, en ook over de sympathieën die ze de gevallen Britten betuigden. In feite veranderen hierdoor al mijn vooroordelen tegenover de Jezuïetenorde !"

Uiteindelijk werden acht kruisjes gemaakt, die willekeurig gezet werden. Dit bracht enige tijd wat verwarring omdat het niet zeker was of de naam op het kruis wel overeenkwam met het lichaam dat eronder lag. Op 18 juni 1948 ging de Royal Air Force Missing Research and Enquiry Service over tot het ontgraven van de gesneuvelden. Daar het identificatieteam op de hoogte was van het feit dat de bezetter alle documenten ontnomen had, moest men afgaan op de badges en uniformstukken. De identificatie verliep vrij vlot. Er was immers een officier (Flight Lieutenant Amies), een Australiër en twee Canadezen, die elk een specifiek uniform droegen. Flight Sergeant Jones, de tweede piloot, werd geïdentificeerd door zijn pilotenbadge, Sergeant Wilson door zijn meccanobrevet en Sergeant Baker aan zijn radiobrevet. Er was één uniform waarop geen badge gevonden werd. De Britten wisten echter dat dit werd afgenomen door één van de jezuïetenpriesters, die het steeds had over een badge met daarop de letters A.G. (Air Gunner) geborduurd, die een van zijn helpers tijdens het kisten bewaard had als souvenier aan de gesneuvelden. Hieruit kon men besluiten dat dit het lichaam was van Sergeant J.D. Cairns.

Nadat het bericht over de dood van de bemanning aan de families meegedeeld werd, schreven de families naar elkaar. De echtgenote van Watson, Constance, schreef vanuit het Australische Queensland :

"Ik ben trots omdat mijn echtgenoot zijn rol gespeeld heeft in het verslaan van het Nazi Fascisme, dat hij geholpen heeft om de overwinning dichterbij te brengen opdat er weer vrede op de wereld zou zijn. Het zijn U en ik, en duizenden anderen over de hele wereld, in Australië, Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en al die andere landen die bezet worden door de Fascisten, die ons deel moeten bijdragen opdat wij, het volk, een wereld zullen scheppen zonder oorlogen, waarin er zekerheid is voor iedereen, waarin geen enkel mens een ander uitbuit, en waarin een geest van echte broederschap zal heersen."[3]

De zus van Ernest Jones, Mrs. Bettie Richards, schreef ons :

"Ernie, zoals we hem in de familie kenden, was 22 toen hij gedood werd. Hij ging van school recht naar de RAF op zestienjarige leeftijd. Hij was een erg gedreven sportman en een excellent rugbyspeler. De enige manier waarop hij ooit als sportman voor zijn geliefde Wales zou kunnen uitkomen was in de RAF. Hij was gestationeerd in Halton, Buckingham, maar leerde vliegen in de Verenigde Staten.

Hij huwde zijn jeugdliefde op twintigjarige leefdtijd en stierf op zijn tweede huwelijksverjaardag.”

June Cairns, Johns zuster, schreef in 1998 :

"John was een postbeambte en was in die hoedanigheid vrijgesteld van legerdienst. Toch meldde hij zich als vrijwilliger. Hij vloog zijn eerste missie, hij stierf op zijn vaders verjaardag. Sindsdien was het een trieste datum voor ons allemaal.

Tijdens zijn laatste verlofperiode nam hij mij, zijn kleine zus, ik was tien jaar oud, naar Londen om naar de Disneyfilm Bambi te kijken. Ik heb dat altijd zo fijn gevonden van mijn grote broer. Ik leerde piano spelen en John luisterde en gaf me goede raad. De dag dat we het telegram ontvingen over Johns dood, zweerde ik nooit meer te spelen, wat ik ook deed. Dit was mijn manier om als kind met zo'n triest verlies om te gaan."[4]




[1] Logboek Alan Amies

[2] Ford-Jones, M.R. Bomber Squadron - men who flew with XV, pag. 199-200

[3] Brief Constance Watson, 10 september 1944, archief David Amies

[4] Correspondentie Mrs. June Cairns, juni 1998

 

Datum: 
12/05/1944
Toestel: 
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Brouwersstraat
Leuven
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: Doelwit: Leuven, De Krijger, Erpe, 1998