Halifax bij Hallerbos

00.48 Drewes' boordschutter Schorsch Petz zag plots links van hen een donkere gedaante, op zowat honderd meter van hun Messerschmitt vandaan. Drewes schoof de gashendel naar voor en verminderde snelheid. Terzelfdertijd begaf hij zich onder de bommenwerper. Ook ditmaal kon hij het maneuver ongezien uitvoeren. De Duitser volgde dezelfde procedure : vanop vijftig meter afstand onder de buik van de bommenwerper schoot hij in het midden van de machine. Ditmaal was het de Halifax "SE-B" van 431 Squadron. Er zou van de hele bemanning slechts één overlevende zijn : Warrant Officer Cyril S. Barzeele, de navigator. Hij wist uit de handen van de Duitsers te blijven en schreef na zijn aankomst in Groot-Brittannië, op 26 december 1944 :

"We hadden onze bommen reeds gedropt en keerden huiswaarts. Het was zo'n vijf minuten nadat we het doelgebied verlaten hadden, dat we werden aangevallen door een jager. Het vliegtuig werd haast onmiddellijk onbestuurbaar. Ik riep via de intercom de piloot op, W/O C.J. Campbell, en kreeg geen antwoord. Ik denk dat hij meteen gedood werd door de kogels.

De boordmeccano, Sgt MacPershon (RAF) bevond zich aan de zijde van de piloot, en ook van hem hoorde ik niets. De intercom functioneerde nochtans, de lichtjes werkten nog. Waarschijnlijk had hij het moeilijk om het ontsnappingsluik te vinden, aangezien het vliegtuig zich in een steile duikvlucht bevond.

De rugkoepelschutter, Sgt Empey, verloor volgens het Belgische Rode Kruis in de crash het leven. Ik veronderstel dat eveneens de staartschutter, Sgt Yarrington, stierf, want ook hij maakte geen schijn van kans.

Ik opende het ontsnappingsluik en sprong vanop ongeveer 1000 voet. De radiotelegrafist, W/O Laturnus, stond achter me en had zijn parachute aan, en ik ben vrijwel zeker dat ook hij gesprongen heeft.

De bommenrichter, F/O Preston, bevond zich in de neus van het vliegtuig. Zijn kansen om te ontsnappen waren vrij hoog.

De ondergrondse organisaties die me hielpen vertelden me dat twee valschermen in de bomen bij ons vliegtuig gevonden werden, maar dat ze gedeeltelijk verbrand waren. W/O Laturnus en F/O Preston waren niet gewond door de machinegeweerkogels, en ik heb hen heel duidelijk gezien."[1]

Navigator Barzeele was de enige die het er levend afbracht. Hij belandde naar alle waarschijnlijkheid in het Hallerbos, waarna hij geholpen werd door leden van het Brabantse verzet. In een schuilplaats in de buurt van Waterloo werd hij  verborgen tot bij de bevrijding van de regio in september 1944.

Zijn Halifax zou zijn einde kennen bij het Hallerbos. Victor en Anna Derdelinckx maakten het mee. Anna vertelde ons in 1998 :               

“In die tijd woonden zowel mijn oudere broer Victor als ikzelf nog bij onze ouders in de kleine boerderij op de Vlasmarkt aan de Nijvelsesteenweg, net op de grensscheiding met Braine-le-Château. Ik was toen zeventien, mijn broer eenentwintig.  Jonge mensen hebben doorgaans geen probleem om de slaap te vatten en zeker wanneer ze opgegroeid zijn met de gezonde boerenstiel.  Zo ook die nacht in mei.

Het was al na middernacht toen vader ons in paniek wakker maakte en toeriep om de andere kinderen uit hun bed te lichten en ijlings het huis te verlaten.  “Wij zijn er allemaal aan!” hoorde ik hem roepen.  Half versuft van de slaap zag ik door mijn raam een vuurbal die van over het bos recht naar de Vlasmarkt kwam.  Verstijfd van schrik keek ik ernaar, er hingen vlammen aan die zeker zo lang waren als ons huis.  Het was een brandende bommenwerper die ging neerstorten. Door een toeval of een maneuver van de piloot draaide het bruusk van ons weg, zodat het evenwijdig met de steenweg naar beneden kwam.  Iets voorbij ons huis en net over de veldweg naar het pachthof van Boekendaal stuikte het vliegtuig met een oorverdovend gekraak en geknetter in de grond.”

Het helse lawaai had ook de buren op de been gebracht.  De weinige huizen en hun bewoners van de Vlasmarkt waren door het oog van de naald gekropen.  Ondanks de omringende uitgestrekte velden had de bommenwerper zich op nauwelijks vijftig meter van de steenweg in de grond geboord.  Het had inderdaad niet veel gescheeld.  In het koetshuis van het Hallerbos verbleven Duitse soldaten om de houtvesterij in het oog te houden.  Natuurlijk waren die als de bliksem op hun fietsen gesprongen en amper een paar ogenblikken na de crash waren ze al ter plaatse.  Anna’s broer Victor trok eveneens zijn stoute schoenen aan :

 “Toen vader als eerste het brandende vliegtuig op ons huis zag afstormen en ons alarmeerde, werd hij behoorlijk kwaad op mij omdat ik niet uit bed wou.  Hij riep: “Hij is juist boven ons huis.  Nu zijn we allemaal dood, komt onmiddellijk uit bed!”.  “Och”, mompelde ik, “die is al lang voorbij”.  Maar het geknetter van de ontploffende munitie bleef aanhouden, zodat ik er toch uit moest.”

Het duurde nog een hele poos eer hij buiten durfde, schoorvoetend trok hij naar de wei maar door de vlammen en de ontploffingen riskeerde hij zich niet te dicht bij het wrak.  Er konden nog bommen aan boord zijn. 

“Op de duur had ik al mijn moed bijeen gescharreld.  Het begon al te schemeren, ik denk dat het drie of vier uur in de morgen was.  In de wei vond ik een motor, ontelbare brokstukken en een opgevouwen parachute die ik meteen wou verstoppen voor de rondlopende Duitsers.  Ze waren evenwel te veel begaan met de brandende romp en schonken bijgevolg geen aandacht voor wat ik daar deed.  In een hoek van de wei stond nog het restant van een hooimijt omdat op de koer geen plaats was om hooi te stapelen.  Dat was de gedroomde bergplaats voor mijn souvenir.

Van ‘s morgens vroeg stonden er nogal wat kijklustigen maar wij waren de enigen die van de Duitsers die het wrak bewaakten, door mochten naar ons bietenveld.  Telkens er een vliegtuig in de buurt overvloog, stoven die Duitse wachtposten als bange hazen naar de bomenrij langs de steenweg om zich te verstoppen. 

Met geregelde tijdstippen vlogen er kogels van de ontploffende munitie rond met het gevolg dat omstreeks tien uur de hooimijt in brand vloog.  Zelfs de Duitsers hielpen mee emmers aandragen om het vuur te blussen, tot ze de parachute vonden...  Was ik misschien zo stom geweest om een smeulend valscherm in onze hooimijt te verstoppen?  Voor vader had ik het toen die dag helemaal verkorven.

Later op de dag ben ik uit die motor nog olie gaan halen.  Op een boerderij komt olie altijd van pas, voor de kar en al ander gerei.  Twee volledige emmers olie ben ik er gaan uitscheppen zonder dat de Duitsers het me beletten.  Met het paard ben ik een ganse kar brokstukken van de wei gaan weghalen.  Het merendeel bestond uit banden met kogels van de mitrailleurs en kleine rommel van het vliegtuig.  Na de oorlog is de wei verkocht aan het pachthof van Boekendaal en is het een deel van hun akkers geworden.  Op de plaats waar de motor lag was de grond zodanig vervuild door de olie en de smurrie dat er niets anders op zat dan hem af te graven en te vervangen door nieuwe. 

Net voorbij de veldweg naar Boekendaal lag de nog brandende romp met iets verderop een groot wiel.  Op die plaats is na de oorlog aan zandwinning gedaan en is het hele terrein uitgegraven.  Een immense krater is door de jaren heen ontstaan en is tegenwoordig eigendom van de firma Biffa, gespecialiseerd in afvalstorten.  Ik weet niet hoeveel doden de Duitsers uit het vliegtuig gehaald hebben, maar ik heb er zeker drie gezien.  Die jongens waren totaal verbrand, het waren klompjes van nauwelijks een halve meter.  Hier sprak men altijd van zes verbranden.

Aan de overkant, op vijftig meter van de ingang van het bos, waren enkele boomtoppen afgeknakt en lag de staartkoepel.  Daar moest ik heen om ‘mica’, het plexi-glas van de koepels.  Iedereen maakte daar kruisjes van.  Via onze weide kon ik zo het bos in, vandaar kon ik gemakkelijk terug naar de Vlasmarkt en pal vóór onze deur toekomen.  Zogezegd, zo gedaan.

Tien meter vóór ik terug de steenweg bereikte vond ik in een hoekje met sparren de staartschutter.  Morsdood, maar uiterlijk ongeschonden.  Dit kon ik niet alleen aan, ik moest onze buur Remy de boswachter erbij halen.  Maar op de steenweg krioelde het intussen van het volk en Duitsers.  Toch lukte het.  Remy kwam meteen mee, zijn uniform van boswachter maakte de nodige indruk bij de omstanders zodat we zonder problemen terug het bos inglipten. 

Eens terug bij de dode en na een snelle controle draaide Remy hem om om te zien of hij geen revolver bij zich had.  Dan legde hij hem terug op de rug.  Hij bloedde een beetje uit de mond, de neus en de oren.  Waarschijnlijk had hij een flinke tuimeling  gemaakt, één van zijn laarzen hing nog bovenaan in een spar.  Het was een struise kerel met een knap gezicht en zwarte krulharen.  Bovendien had hij fijne handen.  Zijn borstparachute was nog aangegespt, volledig opgevouwen, maar ter hoogte van de borstzak verbrand.  Die brandvlek was zelfs dwars doorheen zijn uniform geschroeid tot op zijn portefeuille.  Ik weet niet hoe die jongen uit zijn geschutskoepel is geraakt, want die was niet van de staart afgebroken.  Dan zijn we de Duitsers gaan halen.

Die haalden meteen zijn portefeuille uit zijn bovenzakje en alles voorzichtig nagekeken.  Ze betoonden veel respect voor hem, hetgeen niet kan gezegd worden van degenen die de andere slachtoffers weghaalden.  Met een gewone vrachtwagen zijn ze de stoffelijke overschotten komen weghalen die ze in, uit gewone planken vervaardigde, lijkkisten legden.  In de loop van de week zijn de Duitsers met een grote aanhangwagen de restanten van het vliegtuig komen opladen.”[2]

Het betrof een jonge bemanning, voor wie het de tweede missie was. Ze arriveerden op 21 april op Croft, en vlogen reeds op 24 april een missie naar Montzen. Alvin Ted Yarrington, de staartschutter, had er alles voor over gehad om deel uit te maken van de geallieerde luchtstrijdkrachten :

"Hij had slechts één ambitie : vliegen. Van toen hij erg klein was keek hij op naar elk vliegtuig dat langskwam en vertelde hij dat hij piloot wilde worden… Van zodra hij de vereiste leeftijd had, monsterde hij aan bij de RCAF en werd hij naar Galt gestuurd om een grondopleiding te volgen. Terwijl hij met verlof was ging hij sleeën in de omliggende heuvels. Er was een oneffenheid en de jonge vliegenier brak zijn rug. Vier maanden lang lag hij gekluisterd aan een ziekenhuisbed en toen moest hij nog een corset dragen. Toch trachtte hij vastberaden terug de luchtmacht te vervoegen. Hij werd aangenomen en begon zijn opleiding als boordschutter. In september 1943 werd hij overzee gestuurd. Inmiddels had zijn medisch dossier de aandacht van enkele officieren gekregen en moest hij gehospitaliseerd worden in Schotland. Er werden röntgenfoto's genomen. Met al zijn wilskracht wist hij zijn meerderen te overtuigen dat hij kon vliegen, en hij werd toegelaten tot de operaties."[3]

Opgestegen van Croft om 21.47

Neergeschoten door Martin Drewes, neergestort te Halle, Boekendaal, begraven op 16 mei te Evere

WO2 Charles J. Campbell RCAF, piloot, 25 jaar (rij 19, graf 14)

Sgt John D. MacPherson, boordmeccano, 19 jaar, uit Kingussie, Inverness-shire (rij 19, gemeenschappelijk graf 9-11)

WO2 Cyril S. Barzeele RCAF, navigator, uit Saskatoon, 24 jaar, ontsnapt

F/O Stuart M. Preston, bommenrichter, 21 jaar, uit St. Catherines, Ontario (rij 19, gemeenschappelijk graf 9-11)

WO2 Andrew Laturnus RCAF, radiotelegrafist, 23 jaar (rij 19, graf 4)

Sgt Earl D. Empey RCAF, boordschutter, 23 jaar (rij 19, graf 15)

Sgt Alvin E. Yarington RCAF, boordschutter, 20 jaar, uit Brantford, Ontario (rij 16, graf 21)

[1] Correspondentie W/O Barzeele met familie van de bemanning, via John Preston

[2] Interview met Anna en Victor Derdelinckx uit Halle over het neerstorten van N° 431 RCAF Squadron’s Halifax MZ629 in de nacht van 12 op 13 mei 1944, via Marcel Dubois.

[3] Uit krantenknipsel, oorsprong onbekend

 

Datum: 
13/05/1944
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Veertig Bunder
Halle
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: '40-'45 boven Schelde, Dender en Durme, De Krijger, Erpe, 1996