Halifax bij Froidchapelle

Om 01.11u. was de Staffelkapitän van de 2./NJG 4, Oblt Rudolf Altendorf, van Florennes opgestegen. Hij noteerde later in zijn Gefechtsbericht :

"Op 14.7.1943, om 01.11u.,  startte ik met het vliegtuig Bf 110 3C+EK, met mijn Bordfunker, Feldw. Arndt, voor een onderscheppingsopdracht in sector 7A. Om 02.29u. werd ik naar een zich op de terugweg bevindend vliegtuig geleid, dat ik op een hoogte van 5800 m om 02.33u. als een "Halifax" herkende. Ik zette om 02.33u.  van achter-onderen tegen het maanlicht de eerste aanval in en beschoot het vijandelijke toestel met alle wapens. De tegenstander brandde lichtjes in de romp. Na een tweede aanval, welke uit dezelfde positie uitgevoerd werd, brandde het vliegtuig hevig in de romp en rechtervleugel. Beide aanvallen vonden plaats op een afstand van zowat 50 tot 75 meter. De "Halifax" verloor, duikend naar rechts, hoogte en ging vervolgens langzaam naar de aarde. Ik had de indruk dat de tegenstander trachtte te landen. Om 02.36u. zag ik de brandende inslag."

Rudolf Altendorfs slachtoffer was de Halifax JD108 'EY-U' van 78 Sqn. Het is interessant om ook te weten wat zich tijdens de aanval in de bommenwerper afspeelde. Hiervoor consulteerden we het rapport dat Sgt Lawrence G. Donaldson, de 28-jarige Nieuw-Zeelandse boordmeccano, dicteerde op 16 september 1943 :

"Na het bombardement vloog het vliegtuig zuidwaarts en kort nadat we een zwenking op 50°20'NB en 05°42' OL gemaakt hadden, vliegend op een snelheid van 180 I.A.S. en op een hoogte van 13 000 voet, was er een bruuske slag in de neus van het vliegtuig. Stukken metaal sloegen door de wanden en de vloer van het vliegtuig en enkele grote brandende raketten (sic) kwamen van langs onder.

Ik meende dat het vliegtuig door zware flak geraakt was, hoewel we vooraf geen ontploffingen gehoord hadden. Een groot aantal erg kleine metalen fragmenten drongen in mijn kledij en zetten zich vast in mijn rechterarm en zij. Een omvangrijk stuk sloeg tegen mijn hoofd.

In de cockpit ontstond brand, en de hele voorzijde van mijn positie stond in lichterlaaie. Het vliegtuig bleef echter zijn koers behouden.

De piloot gaf meteen het bevel het toestel te verlaten, en de tweede piloot verliet zijn stoel en kwam naar beneden, waarschijnlijk om de parachute van zijn piloot te zoeken. Ik plooide vervolgens de stoel van de tweede piloot tegen de zijkant. Maar aangezien de voorzijde van het vliegtuig eerder een chaos leek, begaf  ik me naar achter.

Ik opende het achterste ontsnappingsluik en keek rond vooraleer te springen. De rugkoepelschutter was bezig zijn valscherm aan te gespen en op het moment ik sprong was het toestel nog steeds onder controle. In mijn afdaling verloor ik het bewustzijn, ik herinner me niet eens dat ik de grond raakte."

Dit verslag illustreert duidelijk het onverwachtse effect dat een nachtjageraanval wel had, alsook het gebrek aan communicatie aan boord van de bommenwerper. 

Nadat vijf bemanningsleden gesprongen waren, scheerde de piloot over een weide op het gehucht Milombois te Froidchapelle. De noodlandingsprocedure mislukte want de Halifax knalde tegen een talud aan en explodeerde. Drie vliegeniers verloren hier het leven : W/O Kenneth Toon, de 21-jarige Nieuw-Zeelandse piloot die tot op het laatste moment achter zijn stuurkolom bleef; Sgt H.J. Burridge, de bommenrichter en F/Lt John Nesbitt, de 31-jarige staartschutter. Deze laatste was de Gunnery Leader, en moest instaan voor het opvangen en opleiden van de boordschutters van het squadron. De drie werd te Gosselies begraven.

De vijf overigen kenden een ander lot. De rugkoepelschutter, Sgt G. Campbell, die waarschijnlijk de tweede was die sprong, werd vrij snel gevangen genomen. De tweede piloot, Sgt Dennis Cowell en de navigator, Sgt Reyston Falcus, daalden op zo'n tweehonderd meter van elkaar aan hun valscherm bij Rance neer.  Cowley landde in de tuin van een woning en werd meteen omhelsd en binnengebracht. Hij beleefde er enkele spannende momenten toen het huis de volgende dag doorzocht werd. De hulpvaardige dorpelingen namen hen in bescherming en begeleidden hen richting zuiden. Op 8 oktober 1943 werden ze door de Spaanse Guardia Civil geïnterneerd en na drie maanden opsluiting aan de Britse autoriteiten overgeleverd.

De radiotelegrafist, P/O James McDonald, scheen de enige te zijn die in de regio Chauny aan de grond kwam. Hij werd door Franse weerstanders meegenomen maar zou in september te Port-Vendres aangehouden worden. Hij sleet de rest van de oorlog in krijgsgevangenschap.

De meccano, onze zegsman Sgt Lawrence Donaldson, werd zeer snel bij de crashplaats gered door een burger uit Froidchapelle. Deze vertelde hem dat zijn toestel het slachtoffer werd van een nachtjager. Donaldson werd in de ontsnappingslijn Comète gezet en keerde veilig en wel naar Groot-Brittannië terug.

Datum: 
14/07/1943
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
rue du Milombois
Froidchapelle
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis; Naar de vallei van de Dood, De Krijger, Erpe, 1998