Fw 190 Wnr 500093 te Waasmunster

Op de diverse Duitse jachtvliegvelden werkte het grondpersoneel de hele nacht door om de Messerschmitts en Focke Wulfs gevechtsklaar te maken. Iedere gezonde piloot, ongeacht zijn ervaring, zou deelnemen aan Unternehmen Bodenplatte, de nieuwjaarsaanval op de geallieerde vliegvelden.

Een van die jonge piloten was Dieter Krägeloh, de oudste zoon van  een oud-strijder die in de hel van Verdun meevocht, en er tweemaal gekwetst raakte. In april 1942, Dieter was dan negentien jaar oud, vervoegde hij de Luftwaffe. Op dat moment was er echter geen tekort aan piloten, en het duurde een tijdje vooraleer hij leerde vliegen. Aan de Oostzee, op de basis Kolberg, leerde hij de Focke Wulf besturen.

Op 11 november 1944 was de opleiding achter de rug en Dieter trok met twee vrienden naar de basis van het Jagdgeschwader 26. Op dat moment waren de oorlogskansen reeds gekeerd. Het station waar het trio zich bevond werd hevig gebombardeerd en tijdens het vluchten naar de schuilplaatsen raakten ze elkaar uit het oog. De Berlijner van de drie werd door zenuwachtige SS-soldaten aangehouden. Hij had het marsbevel bij zich, maar wat erger was : hij was in burger. De SS-soldaten meenden met een deserteur te doen te hebben en dreigden hem te fusilleren. Pas na tussenkomst van Dieter en zijn vriend kon de Berlijnse kandidaat-piloot aan de dood met de kogel ontkomen; hij kwam er met een gevangenisstraf vanaf.

Dieter Krägeloh arriveerde zo op de basis Krefeld-Ürdingen, maar zijn eenheid, de 3.Staffel van het Jagdgeschwader 26 “Schlageter”, belandde uiteindelijk op Fürstenau. Dieter vloog vier missies. Operatie Bodenplatte zou zijn vijfde worden. Op 31 december werd de basis om 16u hermetisch gesloten.

Het Jagdgeschwader 26 “Schlageter” zou samen met Jagdgeschwader 54 “Grünherz” opereren. De doelwitten waren de vliegvelden rond Brussel : Evere, Melsbroek en Grimbergen.

Dieter Krägeloh herinnerde zich in 1993 :

“Ja, mijn laatste vlucht van de oorlog. Ik was 21 jaar oud. We startten erg vroeg in het donker en werden in de ochtendschemering door een nachtjager naar het doel geleid.”

De route liep via Rotterdam over de Schelde. Ter hoogte van Waasmunster vloog de Duitse formatie op enkele tientallen meters hoogte het land binnen.

De drie Geschwader konden niet weten dat ze recht in de armen van de Poolse 122 Wing zouden vliegen. Deze stond op Sint-Denijs-Westrem gestationeerd maar was die Nieuwjaarsochtend om 8u15 gestart voor wat op het eerste gezicht een routinemissie leek. Het was prachtig vliegweer, een uitmuntende zichtbaarheid. Toen ze ten westen van Antwerpen vlogen werden ze via de radio op de hoogte gebracht van het naderend onheil. Intussen zagen de eerste Poolse piloten ver beneden hen de Messerschmitts en Focke Wulfs over het vlakke Waasland scheren. De Spits doken om 9u25 naar het oppervlak, en een aantal piloten viseerde hierbij meteen een Duitse jager.

De voormalige jachtpiloot Krägeloh schreef in 1993 : “Mijn motor werd stukgeschoten en ik zocht een plaats om een noodlanding uit te voeren. Om met mijn valscherm te springen hing ik te laag. Maar de landingskleppen werkten evenmin. Hierdoor kon ik mijn snelheid niet minderen. Ik zocht een vlak terrein. Het zou mijn derde kraaklanding worden... De eerste maal, het was tijdens mijn training, kreeg ik motorpech. De tweede noodlanding was te Werneuchen. Mijn Focke Wulf scheurde zich door een zanderig terrein en sloeg overkop. Toen moest er uit gegraven worden. Maar deze derde landing was ontzettend hard.

Mijn riemen scheurden en ik sloeg met mijn hoofd tegen het dashboard.”

Jacques Reychler uit Waasmunster zag het allemaal gebeuren :

“Ik was met mijn echtgenote oudejaarsavond blijven vieren bij mijn ouders in de Lucien Reychlerstraat. Mijn vader en ik snoven in de tuin van de villa de ochtendlucht op.

Opeens kwam een vliegtuig op ons af, het scheerde net boven de schouw van onze stal, begon op en neer te springen en kwam tot stilstand in de weide.

“Ik ga direct kijken”, riep ik tegen mijn vader. “Néé”, antwoordde hij, “dat is veel te gevaarlijk”. Maar ik wilde niet luisteren en rende naar de plaats van het gebeuren.”

Maar even later stond Jacques Reychler bij de gebroken Focke Wulf van Dieter Krägeloh :

“Tijdens de kraaklanding was er net een mis gaande in de Heidekapel. Eén van de eersten ter plaatse was ook een Britse officier. Maar intussen was de mis uit, en opeens stonden zeker vijftig à zestig mensen rond het vliegtuig.

De Britse militair probeerde de piloot eruit te halen, maar dit was onmogelijk. Zijn voet was blijkbaar gebroken en de man huilde van de pijn.

Toen zijn ze begonnen met een gat in het vliegtuig te kappen met een bijl. Dit ging niet zo makkelijk. Het was een bijltje zoals de scouts gebruikten en het duurde wel even tot ze de piloot eruit haalden.

Intussen was Dokter De Loose, die eveneens de misviering bijgewoond had, ter plaatse. Iedereen moest uit de buurt van het vliegtuig blijven. De piloot zou wel eens op een knopje kunnen drukken waardoor de hele boel zou ontploffen, of de machinegeweren in werking stellen, zo dacht men. De Brit had intussen het EHBO-koffertje uit het vliegtuig gehaald. De dokter wilde de Duitser een spuit toedienen, maar deze was zeer bang, hij vreesde dat de dokter hem om het leven wou brengen in opdracht van de Britse officier. Met dat koffertje trachtte de Dr. De Loose zich zo goed en zo kwaad uit de slag te trekken. Maar intussen bleef de piloot kermen van pijn.

Pas na verloop van tijd kalmeerde de piloot. Hij vertelde dat het één van zijn eerste opdrachten was. De Brit vroeg me allerhande vragen en antwoorden te vertalen. De piloot vroeg enkele malen waar hij was, hij meende dat hij in de Elzas terechtgekomen (n.v.d.s. : Dit moet een misverstand zijn, Krägeloh woonde immers in de Elzas). Ook moest ik vragen om hij wapen bij zich had, wat hij meteen ontkende. Maar toen ze hem verder onderzochten, ontdekte men een dolk in zijn laars. Toen men hem tenslotte uit het vliegtuig trok, vroeg hij om een sigaret. De Brit reikte hem er een aan, maar de Duitser durfde ze niet aan te nemen. Toen stak ik er zelf eentje uit hetzelfde pakje op. Hierna aanvaardde hij de sigaret. Hij bleef maar vragen waar hij was.

Tenslotte moest hij zijn portefeuille afgeven. We waren niet weinig verwonderd toen we er een pak geld in vonden; zeker een paar duizend franken, allemaal in vreemde munten : Duitse, Britse en Franse.

Tenslotte kwam een ambulance op het veld. Drie dagen later heb ik horen zeggen dat de piloot gestorven was.”

Gelukkig voor Dieter Krägeloh bleef hem dit lot gespaard. Toch was hij ernstig gewond :

Mijn ruggengraat was gebroken en mijn benen geklemd. Ik herinner me dat men mij op een tafel gelegd heeft, ik denk in een klooster. Ik werd naar een Gents hospitaal gebracht. Toen het wat beter werd ik met een hospitaalschip op transport naar Groot-Brittannië gezet. De behandeling daar was ronduit schitterend. Van zodra ik hersteld was werd ik naar een krijgsgevangenenkamp in Sheffield overgeplaatst. Ik bracht ook nog een tijd in Londen door. Vanaf 1947 mochten wij, Duitse krijgsgevangenen, contact hebben met de Britse bevolking - voorheen was dit ten strengste verboden. Ik leerde daar zelfs nieuwe vrienden kennen.  Op Pasen 1948 keerde ik met de hulp van het Rode Kruis naar huis. Ik vertelde immers dat ik van het Saarland kwam, en deze zone was tijdelijk van het Reich afgescheurd en door de Fransen bezet. Eigenlijk was ik dus administratief gezien geen Rijksduitser en daardoor mocht ik zes maand eerder naar huis ! 

We woonden in Saarbrücken, ons huis was vernield door de geallieerde bommen en mijn familie was in alle windrichtingen gevlucht. Al bij al hadden we heel wat geluk. Mijn jongste broer diende als Flakhelfer en raakte gewond. Een voltreffer sloeg op het hospitaal in. Al zijn kameraden kwamen om het leven. Mijn vader, veteraan van ‘14-’18 was met een infanterie-eenheid naar de U.S.S.R. gestuurd, waar hij instructeur werd. Maar hij verloor een been. Tijdens de belegering van Stalingrad was hij één van de laatsten die met een Junkers Ju 52 gerepatrieerd werd.

In Sobernheim bouwde ik samen met mijn vrouw aan een nieuwe start. Zij verdiende het geld terwijl ik als werkstudent mijn studies trachtte af te maken. Het waren harde jaren, mijn wonde aan de ruggengraat herstelde moeizaam en zorgde jarenlang voor complicaties.”

Dieter Krägeloh vervolmaakte zijn studies en werd een succesvol architect. “Vandaag rentenier ik en zorg ik voor mijn kleinzoon en onze tuin. Mijn architectenbureau heb ik overgelaten. Als zeventigjarige heb ik mijn rust wel verdiend. Mijn laatste levensfase is nu begonnen. Voor mijn belevenissen heeft niemand van de familie belangstelling. En dat is maar goed ook. Ik wens van harte dat we nooit meer zo een catastrofe meemaken. Dictators hebben altijd ongeluk gebracht. Kijk maar eens naar Joegoslavië...”

De voormalige Luftwaffe-Flieger hadden we graag nog eens naar Waasmunster gehaald, om hem de stukken van zijn “Gelbe 13” te tonen, die Pierre Van Laere sinds zijn jeugd bewaart.

Datum: 
01/01/1945
Serienr. / Rompcode: 
Locatie
Heide
Waasmunster
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: '40-'45 boven Schelde, Dender en Durme, De Krijger, Erpe, 1996
Correspondentie met Dieter Krägeloh, 1995
Informatie verstrekt door Pierre Van Laere